eLaborate
::: eLaborate options :::
    Show pagebreaks
    Show variations
    Search



    Searchform

    Fulltext search

    Search domain

    Search site
    Search current document

    Letter



    5680. 1642 april 14. Van W. de Groot.1

    Frater optime,

    Riveti Animadversiones in Annotata tua ad Cassandrum iam acceperis.2 Nemo hic dubitat, quin responsurus sis, sed de tempore tu optime iudicabis. De modo scripsi nuper neque muto

    186

    sententiam. Maresiana3 ubi prodierint, ut ad te deferantur curabo. Interea mitto epigramma incerti auctoris, quod mutatis quibusdam in Rivetum retorsi.4 Heinsius omnino negat5 sibi id epigramma visum antequam excusum esset. Si quid de auctore certi potero expiscari aut divinando assequi, faciam te certiorem.

    De editionibus Blavianis6 iam nihil habeo. Monui tamen eum per litteras et amicos neque quid amplius possum. De locis Caraffae iterum cum Utenbogardo contuli, qui omittenda putat ea, quae dubium plus boni an mali sint allatura.7 Riveti scripta omnia si ad te mitterem, ea in maximam molem maximasque impensas excrescerent. Elenchum mitto.8 Pleraque in Galliis et ante 16259 annum edita nancisci ibi poteris; reliqua amici, qui illic sunt, facile tibi utenda dabunt. Si quid tum deerit, poteris de eo nos monere, ut defectum suppleamus. Vir ille inter reformatos summe eruditus ostendit parum se in reformatorum scriptis versatum, si an Rivetus Latine didicerit dubitat.

    Quid de obsidione Colubri et morbo tam regis quam cardinalis futurum sit, expectabimus. In Anglia res magis magisque perturbatur et iam ad crisim spectat, ut ex addito scripto10 videre poteris, in quo rex praeter libertatem loquendi nihil regii habet. Dicitur iam is se Hullam conferre, cui oppido iam prospexit parlamentum, nisi rex auctoritate sua conatus adversariorum evertat.

    De nominatione senatorum scribet senator.11 Harlemenses et Lugdunenses tantum effecere, ut Stridenus ne unum quidem tulerit suffragium.12 De Dorpio iam res peracta creditur, ut per absentiam Oostervicii eius locum in Senatu occupet.13 Inter Wingardum, Dedelium et Forestum acriter disputabitur de loco in Senatu principe.14

    Mater per has septimanas valde cum catharris et tussi est conflictata neque etiamnum id malum cessat. Speramus tamen adulto vere firmiorem valetudinem. Quae uxor tua per Haul-

    187

    tainum15 misit, iam accepimus; libros vero, quos ad me vel Reigersbergium misisti, nondum.

    Vale, frater optime, cum uxore et liberis,

    tibi obsequentissimus frater,
    Guilielmus Grotius.

    Hagae, XIV Aprilis 1642.

    Adres: A monsieur/monsieur Grotius, ambassadeur de Suede, à Paris.

    Bovenaan de brief schreef Grotius: Rec. 23 Apr.

    En in dorso: 14 Aprilis 1642 W. de Groot.

    Notes



    1 - Hs. Den Haag, ARA, Eerste afd., coll. Hugo de Groot, aanw. 1911 XXIII no. 24, 239. Eigenh. oorspr. Antw. op no. 5664, beantw. d. no. 5696.
    2 - BG no. 1172. Willem had het werk van André Rivet in twee pakketten naar Parijs verzonden; vgl. nos. 5661 en 5669.
    3 - Het betreft hier de reactie van Samuel Desmarets (Maresius) op Grotius' Appendix de Antichristo (BG nos. 1128-1129). Zijn Concordia discors et Antichristus revelatus verscheen in het najaar van 1642.
    4 - Het anonieme epigram ‘De Hugonis Grotii annotatis Henoticis’ (vgl. no. 5669). De versie die Willem de Groot hiervan maakte, is niet overgeleverd.
    5 - Daniel Heinsius sprak de waarheid. Het epigram is van de hand van Constantijn Huygens, een feit waarvan Nicolaes van Reigersberch al op 7 april op de hoogte was; vgl. no. 5670.
    6 - Het handelt hier om de Amsterdamse uitgaven van De origine gentium Americanarum dissertatio (BG no. 726) en de Via ad pacem ecclesiasticam (BG no. 1167).
    7 - De remonstrantse theoloog Johannes Wtenbogaert was andermaal gevraagd zijn mening te geven over de opname van twee passages uit het werk van Carlo Carafa in Grotius' Via ad pacem ecclesiasticam.
    8 - De Elenchus ontbreekt.
    9 - Vermoedelijk moet hier gelezen worden: ‘1620’; dit is het jaar waarin Rivet aangesteld werd tot professor in de godgeleerdheid aan de Leidse universiteit (Album scholasticum Lugd.-Bat. I, p. 126).
    10 - De bijlage zou een in Holland gedrukte krant of pamflet kunnen zijn; vgl. bijvoorbeeld, Knuttel, Cat. v. pamfl. nos. 4820 e.v., en de Courante 1642, no. 14, dd. 5 april 1642.
    11 - Nicolaes van Reigersberch was als raadsheer in de Hoge Raad beter op de hoogte van de recente benoemingen. Helaas ontbreekt een brief van zijn hand dd. 14 april 1642. Zie voor de besluitvorming aangaande deze benoemingen, Res. SH, dd. 1, 4 en 11 april 1642.
    12 - De remonstrantsgezinde advocaat mr. Cornelis van Strijen was blijkbaar toch niet de geschikte kandidaat voor een zetel in de Hoge Raad.
    13 - Frederik van Dorp werd op 11 april bij provisie benoemd tot raadsheer in het Hof van Holland. Een erkenning was hij verschuldigd aan zijn voorganger Willem van Liere, heer van Oosterwijk; vgl. no. 5554.
    14 - Jan Oem van Wijngaerden (†1656), Johan Dedel (†1665) en Jan van Foreest (†1651), raadsheren in het Hof van Holland, resp. Hoge Raad, waren op de voordracht geplaatst voor het ambt van president van het Hof (Memorialen van het Hof van Holland I, p. L; S. van Leeuwen, Batavia Illustrata I2, p. 1483-1484).
    15 - Wellicht Willem de Zoete van Laecke, heer van Haultain, zoon van Alexander Willem de Zoete van Laecke, de in 1637 overleden gouverneur van Sluis (J.R. Krudop van Ruwiell, in Gens Nostra 13(1958), p. 194).