eLaborate
::: eLaborate options :::
    Show pagebreaks
    Show variations
    Search



    Searchform

    Fulltext search

    Search domain

    Search site
    Search current document

    Letter



    6949. 1644 juli 9. Aan N. van Reigersberch.1

    ... herhaalde hij zijn raad en gevoelen ook ernstig in zijn schrijven aan zijn vrinden in Hollandt, dat het nu de rechte tijdt was om het recht, dat meer dan hondert jaren stant gegrepen had, te hanthaven; ... schreef hij in 't begin van Hooimaandt:

    Zoo2 die van Hollandt ... en inzonderheit die van Amsterdam, die hierin het meeste belang hebben,3 couragie toonen, zij hebben gelegentheit om iets groots uit te rechten tot hun en Zwedens voordeel. Zoo de Hollanders in de Zond aan Denemarken tol betalen, zullen zij de vrindschap der Zweden verliezen en beschuldigt worden van de tractaten niet te onderhouden. Zoo deze gelegentheit voorbijwaait, zal zij niet licht zijn weder te grijpen. Doch het zal goet zijn noch toe te zien.

    Zijne [nl. Torstenssons] schielijke voortgangen4 tegens Denemarken hadden een groote ontsteltenis op de vergadering te Frankfoort en bij de keizerschen gebaart, zoodat bij die besloten wierd Torstenson door de krijgsbenden onder Gallas op de hielen te doen volgen en de Denen op hun believen bij te springen; ... schreef De Groot aan zijn zwager den negenden van Hooimaandt:

    557

    Dat die de keizersche hulp zouden afslaan ... om zich niet aan den Duitschen oorlog te verknoopen, meen ik niet.5 Die in 't water legt, zoude een heet ijzer aantasten om daar uit te raken.6

    De Groot schreef den negenden van Hooimaandt aan zijn zwager:

    De vader van Cerisantes, Duncan genoemt,7 is geweest hoogleeraar in de geneeskunde te Saumeurs en heeft niet qualijk geschreven over 't geval van de bezetenen te Lodun.8 Daar word gezegt ... dat Cerisantes zich wat te veel heeft willen indringen om gemeenzaam met de koningin te mogen spreken.

    Vóór 't vorige verhaal wegens den vader leest men deze woorden:

    Wat onze koninginne aangaat, die is noch niet meerderjarig en geeft overzulks noch geene commissiën; dat de vier regenten in het zenden van Cerisantes iets zouden hebben gedaan tegen het advys van mijnheer den rijkskancelier,9 die alsnoch zeer machtig is en aan wien het staat de uitheemsche correspondentiën te onderhouden, kan ik niet geloven.

    Notes



    1 - Gedrukt Brandt-Cattenb., Leven II, p. 363, p. 364-365 en p. 398. Mogelijk tezamen met no. 6950.
    2 - Het verdrag dat op 1/11 september 1640 tussen Zweden en de Republiek was gesloten, voorzag in een vereniging van wapenen indien één van de verbondenen in de vrije zeevaart op de Oost- en Noordzee belemmerd zou worden. Vooralsnog zochten de Staten-Generaal hun heil in het zenden van vredesmissies naar het noorden.
    3 - Het belang dat de Hollandse kooplieden en schippers hadden in het herstel van de vrije vaart en de terugkeer naar de tolvoet zoals die ten tijde van het erftractaat van Spiers van 1544 voor de doorvaart door de Sont had gegolden: één rosenobel.
    4 - In dit fragment wordt gesproken over de ‘schielijke voortgangen’ van het leger van de Zweedse veldmaarschalk Lennart Torstensson in het hertogdom Holstein en Jutland.
    5 - Een bondgenootschap met de keizer had koning Christiaan IV van Denemarken afgeslagen. Hij aanvaardde echter wel het aanbod van daadwerkelijke militaire steun van het keizerlijke expeditieleger van Matthias, graaf Gallas, en veldmaarschalk Melchior von Hatzfeldt und Gleichen.
    6 - ‘Een heet ijzer aantasten’. Dezelfde gedachtengang ontwikkelde Grotius in zijn brief aan Joachim de Wicquefort, dd. 11 juni 1644 (no. 6907).
    7 - De speciale Zweedse koninklijke commissaris Marc Duncan de Cerisantes (ca. 1612-1648) was de zoon van de Schotse medicus Marc Duncan († 1640), hoogleraar aan de protestantse academie van Saumur, en Susanne Gorrin.
    8 - De zaak van de behekste Urselinen van Loudun (1634-1635). De Schotse medicus liet hierover het licht schijnen in een Discours de la possession des religieuses Ursulines de Loudun, ca. 1634 (DBF XII, kol. 275-276, en Tallemant des Réaux I, p. 295-297 en p. 968). Zijn opvattingen werden bestreden in een Traitté de la mélancholie, savoir si elle est la cause des effets que l'on remarque dans les possédées de Loudun, tiré des réflexions de M. [de La Mesnardière] sur le Discours de M. D[uncan], La Flèche 1635, gevolgd door een Apologie pour M. Duncan ... contre le ‘Traitté de la mélancholie’, z. pl. [1636].
    9 - De aanstellingsakte voor Marc Duncan de Cerisantes, dd. 27 januari/6 februari 1644, en diens instructie, dd. 29 januari/8 februari, waren ondertekend door rijksmaarschalk Jacob Pontusson De la Gardie, rijksadmiraal Carl Gyllenhielm, rijkskanselier Axel Oxenstierna, rijksschatmeester Gabriel Oxenstierna Bengtsson en de plaatsvervangers Matthias Soop en Klas Fleming; zie nos. 6696 en 6715. Op 3/13 februari stemden in aanwezigheid van koningin Christina ook de rijksraden Johan Skytte, Erik Ryning en Knut Posse in met de afvaardiging van Marc Duncan de Cerisantes (Serissants) (Svenska Riksrådets Protokoll X (1643-1644), p. 449-452).