eLaborate
::: eLaborate options :::
    Show pagebreaks
    Show variations
    Search



    Searchform

    Fulltext search

    Search domain

    Search site
    Search current document

    Letter



    6960. 1644 juli 16. Aan N. van Reigersberch.1

    Mijnheer,

    Voor Grevelinge zoo wij verstaen gaet alles wel. De heer Gassion heeft drie stucken geschuts gebracht op de plaets van de contrescarpe bij hem ingenomen. Den marescal de La Millerai heeft op andere plaetse van de contrescarpe mede volck [ge]legt, maect een brugge om nae een halve maen te passeren ende heeft ondertuschen eenige mineurs daernaetoe gezonden.2 Die van de stadt defenderen haer wel met schieten, met grana-

    576

    den ende andere vierwercken. Den hertogh van Anguien, bij zich hebbende ontrent twaelfduizent man,3 neemt eenige cleine plaetsen in in 't lant van Lutzenburg ende doet, zoo men ons hier zegt, Beck teruggedeinzen.4 Den hertogh van Elboeuf heeft ontrent driehondert man bij Sint Quintyn,5 zal die gebruicken nae de zaecke zullen gaen voor Grevelingen.

    Tusschen de Beyerschen ende Hohentwiel is noch t'samenspraeck ende ghene hostiliteit.6 Friburg is bij de Beiersche belegert, den marescal de Turaine is den Rijn gepasseert, maer can bij de Beyerschen niet wel comen omdat eenige passagiën zijn bezet,7 is oock niet zoo sterck dat hij een slagh zoude behooren te waegen. Van Rakoczy gelooft men tot Francfort dat hij in goede poincten is, hebbende tot zijn voordeel de rivier8 ende 't faveur van 't volck, doch dat de keiser oock zijn leger ontrent Cassau was sterckende met tweeduizent paerden, vijfhondert dragons ende eenige te voet.9 Den grave van Jerin is nu op wegh nae Constantinople, hoopende aldaer de zaecken in stilte te houden.10 Van Gallas was daer de opinie dat hij gaen zoude nae Pomeren, andere meenden nae 't stift van Bremen,11 ende dat Haezfeld ten deele op d'heer Coningsmarck zoude passen, ten deele Vranckenlant bewaeren.12 Den churfurst van Mentz,13 vrezende voor den ma-

    577

    rescal de Turaine, had den colonel Rinau14 bij zich gehouden. De vier vrije steden continueerden haere deliberatie15 ende niettegenstaend zij brieven hadden ontfangen van den keizer tot verwerping van den brief van monsieur d'Avaux,16 meende[n] denzelve brief te beantwoorden.

    Uit Engelant verstaen wij dat de coninginne niet van een zoon, zoo voordeze was geschreven, maer van een dochter was verlost17 ende niettegenstaende haere zwackheit, om niet te Excester belegert te werden, zich vandaer begaf nae Falmuth in Cornuwaille.18 Den coning ginc met zesduizent man nae Nordhampton ende Licester, Waller ende Braun vervolgden zijne Majesteit19 ende Manchester was met duizent paerden gegaen nae Lincoln, off mischien den coning zich derrewaert keerden.20 Dertich parlamentarische schepen hadden Portlant ingenomen.21 Grenwil22 met dertienhondert man vanwegen het parlament was gegaen tegen prins Mauritz, dewelcke was bij Ochampton in Devon met tweeduizent man. Een ander partij was gegaen tegen Rafelton,23 die tweeduizent man bij zich had in Sommersetschire, het volck van dat lant tot achtduizent zich gestelt hebbende tegens denzelve Rafelton. 't Parlement had twintichduizent pond sterlingh gezonden aen Essex om het westquartier te houden in de gehoorzaemheit van het parlement.24 Den grave van Licester, oorlof hebbende becomen uit Oxfort te vertrecken ende terstont gevangen bij die van 't parlement, is bij 's conings volck suspect van collusie.25 Van Jorck spreect men verscheidentlijck: eenige zeggen de stadt over is, andere dat

    578

    die werdt ondermijnt maer noch wel can een tijdlang gedefendeert werden26 ende verwachten het secours van prins Robert,27 waerjegens die van het parlement nieuw volck gereedmaecten.

    't Gerucht van de victorie van de Castillanen tegen de Portugezen off van de Portugezen tegen de Castillanen is zeer onzeecker.28 Doch werd gezegt dat het casteel Pelaud in Catelagne,29 bij de Castillanen belegert, bij de Fransoisen was ontzet ende driehondert Castillanen geslagen. Lerida zoo 't meerderdeel hier gelooft is over.30 Van prince Thomas hooren wij niet.31 Den hertogh van Lorraine zich met zijne trouppes houdende bij de Mosel schijnt de Spaensche partij alsnoch te zullen aennemen, onaengezien de articulen van accommodatie die hem gebracht zijn geweest van hier bij Plessis de Bezanson.32 Die van 't garnisoen van La Motte hadden een roof gehaelt uit het lant van Bassigny.33 Men maect hier gereed tien nieuwe regimenten ende recreues voor de ouden om gereedt te zijn in Augusto.

    16 Iulii 1644.

     

    De tijdinge die door Parijs loopen tot contentement van het gemeene volck brengen mede dat den ambassadeur van Vrancrijck34 den hertogh van Bouillon te Rome niet en heeft willen zien.35 Dat de vrede tuschen de Barbaryns ende haere wederpartie wel

    579

    werdt geëxecuteert36 ende de nieuwe fortificatiën in grooten getaele te wederzijde gedemolieert. Dat den marescal de Turaine bij zich heeft zevenduizent te paerd, vier te voet behalven duizent gelicht uit de guarnisoenen. Dat in Catelagne uit Vrancrijck comen over zee dertienhondert man, over de Valle d'Andora vierduizent, maer dat daerenboven de Catelans uit haere natie fourneren zevenduizent te voet, duizent te paerd tot het secours van Lerida.37 Dat prince Thomas zijn leger bijeenbrengt den derde dezer maend38 ende zend achtduizent zacken meel nae Casal ende Chivas.39

    Adres: Mijnheer/mijnheer van Reigersberg, raedt in den Hoogen Raide in Hollant, in Den Hage. Port 8 st.

    In dorso schreef Reigersberch: Broeder de Groot, den 16 July 1644 uyt Paris.

    Notes



    1 - Hs. Amsterdam, UB, coll. RK, H 37f. Eigenh. oorspr. Niet ondertek. Tezamen met no. 6959. Copie, afkomstig uit de briefwisseling van Grotius met P. Spiring Silvercrona, aanwezig te Stockholm, RA, E 1015 (bijlage bij een brief van P. Spiring Silvercrona aan J. Oxenstierna dd. 19/29 juli 1644).
    2 - De maarschalken Charles de La Porte, markies van La Meilleraye, ‘grand maître de l'artillerie’, en Jean, graaf van Gassion, bestormden de vestingmuren van Gravelines (Gazette 1644, no. 84, dd. 16 juli 1644: ‘Du camp devant Gravelines, l'11 juillet 1644’, en no. 85, dd. 18 juli 1644: ‘La prise de la demie-lune de Graveline par Monseigneur le Duc d'Orleans’).
    3 - Het leger van Louis II de Bourbon, hertog van Enghien, thans versterkt met de Luikse lichtingen van de Franse troepenwerver Jean-Gaspard-Ferdinand, graaf van Marsin (Marschin), betrok ten noorden van Mouzon de uitkijkpost Amblimont (Aumale, Histoire des princes de Condé IV, p. 296).
    4 - Aangekomen in Bastogne zag de Luxemburgse gouverneur Johan van Beck dat de hertog van Enghien de Luikse troepen een westelijker route had laten nemen. Haastig brak hij zijn campagne in de richting van Gravelines af.
    5 - Charles II de Lorraine, hertog van Elbeuf, gouverneur van Picardië, vormde tussen Lille en Saint-Quentin een front tegen de troepen die de Zuidnederlandse ‘gouverneur des armes’ Ottavio Piccolomini bijeenbracht voor een laatste poging tot ontzet van het garnizoen te Gravelines (Lettres Mazarin I, p. 761-762).
    6 - Ondanks de wapenstilstand die hij op 31 mei met hen was overeengekomen, hield Konrad Widerholdt, gouverneur van de vesting Hohentwiel, de Zwabisch-Beiersen op een afstand.
    7 - De Zwabisch-Beierse bevelhebbers François de Mercy en Johan van Werth hadden met 15000 man de belegering van Freiburg im Breisgau ingezet. Op 30 juni/1 juli trachtte de Frans-Weimarse opperbevelhebber Henri de La Tour d'Auvergne, burggraaf van Turenne, een doorbraak te forceren in de omgeving van Krozingen (tegenw. Bad Krozingen). De verovering van de strategisch gelegen Schönberg mislukte. Sindsdien hielden de Frans-Weimarsen zich schuil in de buurt van Sélestat (Aumale, Histoire des princes de Condé IV, p. 304-306, en Mémoires du maréchal de Turenne I, p. 9-12).
    8 - De Zevenburgse vorst György I Rákóczi hield stand achter de rivieren Hornád (Hernád) en Tisza (Theiß).
    9 - Het offensief dat de keizerlijken onder bevel van Johann, graaf van Götz(en), tegen de Zevenburgse vorst György I Rákóczi hadden ontketend, was op de onbegaanbare bospaden naar Kośice (Kaschau), Preśov (Eperies) en Tokaj tot stilstand gekomen (Doc. Boh. VII p. 112 no. 309, p. 115 no. 318, en p. 117 no. 324).
    10 - De reis van Hermann, graaf van Czernin, naar Constantinopel. Op 5 juli kreeg de keizerlijke diplomaat in Komárom een schip tot zijn beschikking. In Boeda trof hij de laatste voorbereidingen voor het vervolg van zijn missie. Op 28 september mocht hij zijn opwachting maken aan het hof van de Sultan (Doc. Boh. VII, p. 114 no. 317, p. 124-125 no. 352 en p. 158 no. 462).
    11 - Het keizerlijke expeditieleger van Matthias, graaf Gallas, volgde na Maagdenburg de loop van de rivier de Elbe.
    12 - De regimenten die de keizerlijke veldmaarschalk Melchior von Hatzfeldt und Gleichen in Frankenland had achtergelaten, kregen order om de achtervolging in te zetten op het Zweedse expeditieleger van generaal-majoor Hans Christoph, graaf van Königsmarck (Doc. Boh. VII, p. 113-114, nos. 311 en 313-314).
    13 - De Mainzer keurvorst-aartsbisschop Anselm Kasimir Wambold von Umstadt voelde zich bedreigd door de aanwezigheid van de legers van de burggraaf van Turenne en de hertog van Enghien aan de Rijn, Maas en Moezel.
    14 - Waarschijnlijk Hans Heinrich, baron van Reinach (Rhinach) († 1645), tot 1638 gouverneur van de vestingstad Breisach; zie no. 3906 (dl. IX) en Episodes Guébriant, p. 104-105.
    15 - De Franse gevolmachtigden Claude de Mesmes, graaf van Avaux, en Abel Servien hadden op 6 april 1644 aan de Duitse vorsten en standen een oproep gedaan om vertegenwoordigers naar Munster en Osnabrück te zenden. De rijkssteden Neurenberg, Frankfort, Straatsburg en Ulm wezen de uitnodiging niet bij voorbaat af (Dickmann, Der Westfälische Frieden, p. 386-388).
    16 - Keizer Ferdinand III had zijn ‘Proposition ... wegen der Frantzösischen plenipotentiarien invitation schreiben’ op 31 mei/10 juni laten afkondigen in de ‘Deputationstag’ te Frankfort (Urk. u. Act. I, p. 852-855).
    17 - Aanvankelijk brachten nieuwsagenten het bericht dat koningin Henriëtte Maria van Engeland in Exeter bevallen was van een zoon. Later bleek dat zij op 16 juni het leven had gegeven aan een dochter, Henriëtte (CSP Ven. 1643-1647, p. 112 en p. 117, en Gazette 1644, no. 80, dd. 9 juli 1644).
    18 - Het Parlementsleger van Robert Devereux, graaf van Essex, rukte naar Exeter op. Toen dit nieuws haar ter ore kwam, zocht de koningin een veiliger heenkomen in Cornwall (Briefw. C. Huygens IV, p. 10, en CSP Ven. 1643-1647, p. 118-119).
    19 - Koning Karel I had Oxford weer in bezit genomen. Begin juli verliet hij de stad voor een expeditie naar Buckinghamshire. Onderweg, nabij Cropredy Bridge (in de omgeving van Banbury), stootte hij op het leger van zijn achtervolger sir William Waller en diens ‘sergeant major’ (generaal-majoor) Richard Browne (CSP Ven. 1643-1647, p. 112-115).
    20 - Edward Montague, graaf van Manchester, bood rugdekking aan het Schotse expeditieleger van Alexander Leslie, graaf van Leven, en het Parlementsleger van Ferdinando Fairfax. Al eerder had hij de koningsgezinden uit Lincoln verdreven; zie no. 6880.
    21 - De val van Portland volgde op de verovering van Weymouth door het leger van Robert Devereux, graaf van Essex (CSP Dom. 1644, p. 251).
    22 - De graaf van Essex had kapitein Grenville belast met het lichten van ruiters (CSP Dom. 1644, p. 220, en Briefw. C. Huygens IV, p. 23).
    23 - Prins Moritz (Maurits) van de Palts zocht in Okehampton aansluiting bij de koninklijken van sir Ralph Hopton (Rafelton) in Cornwall, Devon, Somerset en Dorset (CSP Ven. 1643-1647, p. 114-115, en CSP Dom. 1644, p. 251).
    24 - Het Parlement gaf op 6/16 juli gehoor aan de smeekbeden van de graaf van Essex om geld, ammunitie en schoenen (The Parliamentary History of England III (1642-1660) kol. 268-274).
    25 - Robert Sidney (1595-1677), graaf van Leicester, de vroegere Engelse ambassadeur in Parijs, zou in Ierland de koning vertegenwoordigen. Kort voor zijn vertrek (winter 1642) viel hij in ongenade. Een jaar later dwong koning Karel I hem tot overdracht van zijn waardigheid aan James Butler, graaf van Ormond. In juni 1644 mocht hij het hof verlaten. Uit vrees voor represailles van het Londense Parlement trok hij zich uit het openbare leven terug (DNB LII, p. 237-239).
    26 - De koningsgezinde legeraanvoerder William Cavendish, markies van Newcastle, vocht voor het behoud van York.
    27 - Prins Rupert (Robert) van de Palts verliet Lancashire om York te ontzetten. Op 2/12 juli stootte hij bij Marston Moor op de Schotten en de Parlementslegers van Ferdinando Fairfax en Edward Montague, graaf van Manchester. De nederlaag van de koninklijken leidde de val van de stad op 16/26 juli in (CSP Ven. 1643-1647, p. 117-118, p. 120 en p. 123).
    28 - Op 26 mei had de Portugese generaal Matias de Albuquerque bij de plaats Montijo (ten oosten van Badajoz) in Extremadura een overwinning behaald op eenheden van het leger van Carlo Andrea Caracciolo, markies van Torrecuso, gouverneur van Badajoz (Gazette 1644, no. 80, dd. 9 juli 1644, en no. 82, ‘extraordinaire du XIII juillet 1644’).
    29 - Dezelfde ‘extraordinaire du XIII juillet’ (supra, n. 28) berichtte uitvoerig over het ontzet van het kasteel van Palau (nabij de abdij San Pedro de Roda) van een belegering door de Spaanse gouverneur van Rosas.
    30 - De Catalaanse inwoners van Lérida weigerden hun stad nog langer te verdedigen tegen het leger van don Felipe de Silva. Op 30 juli gaf de Franse gouverneur De Chaussy (‘le sieur du Saussay’) de strijd op. De volgende dag liet hij de Spanjaarden de stad intrekken (Sanabre, La acción de Francia en Cataluña, p. 257-259 en p. 286).
    31 - Het Frans-Savoyaardse leger van prins Tommaso Francesco van Savoye trof voorbereidingen voor een aanslag op het fort van Breme aan de Milanese zijde van de Po (Claretta, Storia della Reggenza II, p. 106-107).
    32 - Hertog Karel IV van Lotharingen had op 24 juni te Gemünden ten overstaan van de Franse diplomaat Bernard du Plessis-Besançon een overeenkomst met Frankrijk getekend. Nauwelijks teruggekeerd bij zijn troepen aan de Moezel, trad hij weer in onderhandeling met het Spaans bewind in de Zuidelijke Nederlanden (Mémoires de Du Plessis-Besançon, p. 44-49 en p. 176-179).
    33 - Soldaten van het Lotharingse bolwerk La Motte overvielen de dorpen en plaatsen in het heuvelgebied tussen Chaumont en Langres, het voormalige graafschap Bassigny (dep. Haute-Marne).
    34 - Melchior Mitte de Chevrière-Miolans, markies van Saint-Chamond (Saint-Chaumond), vertegenwoordigde thans de Franse kroon in Rome; zie no. 6626, en Chéruel, Histoire de France pendant la minorité de Louis XIV II, p. 142.
    35 - Kardinaal Francesco Barberini had Frédéric-Maurice de La Tour d'Auvergne, hertog van Bouillon, en zijn gezin een prinselijk welkom in Rome aangeboden (Gazette 1644, no. 84, dd. 16 juli 1644).
    36 - De voltrekking van de vredesverdragen die paus Urbanus VIII op 31 maart te Ferrara met de republiek Venetië, groothertog Ferdinando II van Toscane, Francesco I d'Este, hertog van Modena, en Odoardo Farnese, hertog van Parma, had gesloten. Nadat het geschil over het slechten van de pauselijke forten bij Comácchio was opgelost, toonden de Italiaanse vorsten zich inschikkelijker. Op 12 juli ging de groothertog van Toscane eindelijk accoord met de teruggave van de door hem bezette plaatsen en forten aan het Trasimeense Meer (V. Siri, Il Mercurio overo Historia de' correnti tempi IV 2, p. 500-540).
    37 - De Gazette 1644, no. 84, dd. 16 juli 1644, liet haar lezers geloven dat de Franse onderkoning Philippe, graaf van La Mothe-Houdancourt, de stad Lérida nog kon redden.
    38 - Op 3 juli verscheen prins Tommaso Francesco van Savoye op een wapenschouw van het Frans-Savoyaardse leger in Felizzano, ten westen van Alessandria (Gazette 1644, no. 87, dd. 23 juli 1644).
    39 - De bevoorrading van de Frans-Savoyaardse steunpunten Casale en Chivasso.