In 't lest van Oogstmaandt schreef de heer Reigersbergen:
... dat men noch al bleef aanhouden op de vereeniging van beide de maatschappijen,2 daar de Oostindische gansch niet toe wilde verstaan.
Doch bij 't vervolg van die weigering wierd gedrongen op een onderstant van gelt voor de Westindische.
Maar ... zij is met weinig niet te helpen en de Oostindische zal niet veel willen of konnen geven. Alle de desseinen van de Westindische Compagnie lopen op de Zuidzee,3 want zonder de goudmijnen zal ze bezwaarlijk bestaan; doch zulke ondernemingen zijn van zeer onzekere uitkomsten en veel mislukt.