eLaborate
::: eLaborate options :::
    Show pagebreaks
    Show variations
    Search



    Searchform

    Fulltext search

    Search domain

    Search site
    Search current document

    Letter



    7025. 1644 augustus 31. Van N. van Reigersberch.1

    In 't lest van Oogstmaandt schreef de heer Reigersbergen:

    ... dat men noch al bleef aanhouden op de vereeniging van beide de maatschappijen,2 daar de Oostindische gansch niet toe wilde verstaan.

    Doch bij 't vervolg van die weigering wierd gedrongen op een onderstant van gelt voor de Westindische.

    Maar ... zij is met weinig niet te helpen en de Oostindische zal niet veel willen of konnen geven. Alle de desseinen van de Westindische Compagnie lopen op de Zuidzee,3 want zonder de goudmijnen zal ze bezwaarlijk bestaan; doch zulke ondernemingen zijn van zeer onzekere uitkomsten en veel mislukt.

    Notes



    1 - Gedrukt Brandt-Cattenb., Leven II, p. 374. Vermoedelijk antw. op no. 6998.
    2 - De discussie over de samenvoeging van de Oost- en Westindische Compagnieën onder één octrooi sleepte zich voort.
    3 - Nicolaes van Reigersberch deelde Grotius' vermoeden dat de Heren XIX jaloers waren op het monopolie van de Oostindische Compagnie op de vaart beoosten Kaap de Goede Hoop en bewesten de Straat van Magalhães. De expeditie van Hendrik Brouwer († 7 augustus 1643 te Chiloë) naar de Chileense kust had de Westindische Compagnie op het spoor gezet van nieuwe mogelijkheden tot expansie van haar gezag in Zuid-Amerika; zie nos. 6792, 6793 en 6828.