eLaborate
::: eLaborate options :::
    Show pagebreaks
    Show variations
    Search



    Searchform

    Fulltext search

    Search domain

    Search site
    Search current document

    Letter



    7180. 1644 december 5. Van N. van Reigersberch.1

    Doch eer wij van dit jaar tot het laatste overgaan, verdient hier bijgevoegt het voorste gedeelte van een aanmerkelijken brief, door den heer Reigersbergen den vijfden van Wintermaandt geschreven:

    207

    Gisteren is bij mij geweest de heer aardtsbisschop Usserius,2 waarmede ik eenigen tijdt kennis heb gehadt zonder dat zijn Eerwaardigheit heeft geweten, met wat verbintenisse ik uEd. was rakende; waarvan onderrechting van den heer Doublet3 hebbende gekregen, heeft hij mij bekentgemaakt, wat genegentheit uEd. schriften, die zijne Eerw. toonde tot de Apologie incluis4 te hebben gelezen, in hem hadden verwekt, om in nader gemeenschap door brieven met uEd. te konnen geraken hebbende alreeds tot dien einde een brief ingestelt, dien zijn Eerw. mij heeft voorgelezen, begerende dat ik uEd. denzelven zoude toezenden en door den mijnen geleiden, opdat zijne Eerw. in verder brievewisseling met uEd. zoude mogen treden, daar hij hoopte dat goede vruchten uit zouden konnen volgen. En hoewel uEd., die naar zijne gewonelijke beleeftheit zelfs degenen die niets hebben 'twelk hen aan kan prijzen, gewoon zijt zonder voorspraak allen toegang te gunnen en daarom mijne bemiddeling, zoo wel als ikzelf die houde, onnodig zult oordeelen, zoo zal ik nochtans, dewijl de tijden reden geven van alle omzichtigheit, uEd. konnen verklaren dat ik in allen zijnen ommegang heb gevonden dat hij is maximus antiquitatis et ecclesiae anglicanae venerator en de zaken van den koning, hetwelke hem uit Ierlandt in ballingschap doet leven, ten hoogsten toegedaan.5

    Tegens den heer Doublet heeft zijn Eerw. getuigt zoo groot een gevallen te hebben in uw Aantekeningen over 't Nieuwe Testament,6 dat hij geen zwarigheit zoude maken om alle hetgene bij uEd. daarin is gestelt te onderschrijven. Zijn Eerw. had goede geheugenis van uEd. bij den koning Jacobus te hebben gezien;7 waarop ik antwoordde dat bijaldien zijn Majesteit toen in meerder achting hadde genomen hetgene bij uEd. wierd voorgedragen, hetwelke ook pro crimine in uw sententie is gestelt,8 de tegenwoordige koning meer hulp in dezen staat tegenwoordig zoude vinden, hetwelke bij zijne Eerw. met een zugt

    208

    wordende toegestemt, zeide hij dat de koning goede bewegingen daartoe hadde gehad, maar dat dezelve waren onderdrukt.

    Ik voerde zijn Eerw. mede tegemoet dat hier eenigen verwondert waren dat uEd. zooveel ondanks en haats niet hebbende ontzien met het gevoelen van de oudheit der Engelsche kerk te verdedigen, niemant in heel Engelandt gevonden was, die zijn pen op het papier had gezet om uwe schriften tegens de lasteringen van anderen te verdedigen.9 Hetwelke zijn Eerw. met de wanordre der tijden ontschuldigde en omdat'er onder het groot getal, die de oudtheit in Engelandt achten, weinigen zijn die grondelijk dezelve hebben doorzocht of begrijpen.

    Met een woordt roerde zijn Eerw. aan dat hij niet wanhoopte van een aanzienelijke herstelling voor uEd., waarop ik zeide dat bij uEd. daarop niet wierd gedacht, die nu zijnen dienst aan de kroon van Zweden had toegewijdt, etc.

    De verdere goede hoedanigheden van den aardtsbisschop zullen uEd. mogelijk niet onbekent wezen, of daar bekent konnen worden gemaakt. Uit de combustië[n] van Yerlandt heeft hij weinig hier behalven zijne familie gebragt,10 argumentum bene informati et constantis animi, etc.11

    Notes



    1 - Gedrukt Brandt-Cattenb., Leven II, p. 383.
    2 - James Ussher (1581-1656), professor in de theologie te Dublin 1607-1621, bisschop van Meath 1621, sinds 1625 aartsbisschop van Armagh, moest Ierland in maart 1640 verlaten. Op verzoek van het Parlement stelde hij zijn kennis van de Britannicarum Ecclesiarum Antiquitates (Dublin 1639) in dienst van een hervorming in de Anglicaanse kerk (Directions propounded, and humbly presented to the High Court of Parliament, concerning the Booke of Common Prayer and Episcopall Government, 1641). In het voorjaar van 1642 ontving hij van koning Karel I het bisdom Carlisle in commende. Deze bron van inkomsten droogde in het najaar van 1643 op (DNB LVIII, p. 64-72). Kort na het verschijnen van zijn Polycarpi et Ignatii Epistolae, Oxford 1644, moet hij het plan hebben opgevat om een bezoek te brengen aan de Republiek (Rademaker, Life and Work of Gerardus Joannes Vossius, p. 287-288).
    3 - George Rataller Doubleth (1600-1655), raadsheer in de Hoge Raad, trouw vriend en bewonderaar van de Amsterdamse hoogleraar Gerardus Joannes Vossius, had na zijn rechtenstudie in Leiden (1615-1621) rondgereisd in Engeland, Frankrijk en Italië (1621-1625) (NNBW VII, kol. 379-380, en Rademaker, Life and Work of Gerardus Joannes Vossius, p. 217-218, p. 225-226, p. 232, p. 273).
    4 - De Apologeticus eorum qui Hollandiae Westfrisiaeque et vicinis quibusdam nationibus ex legibus praefuerunt ante mutationem quae evenit anno MDCXVIII, Parijs 1622 (BG no. 880), Heidelberg 1629-1631 (BG nos. 881-882) en Parijs 1640 (BG no. 883).
    5 - De aartsbisschop van Armagh was geen onbekende voor Grotius; zie nos. 1742 en 1931 (dl. V) en no. 6331 (dl. XIV).
    6 - Grotius' Annotationes in libros Evangeliorum, Amsterdam 1641 (BG no. 1135).
    7 - Het bezoek van Grotius aan het hof van koning Jacobus I van Engeland, mei 1613 (nos. 262 en 263 (dl. I)). James Ussher verbleef in die tijd te Londen, waar hij de drukproeven corrigeerde van zijn Gravissimae quaestionis de Christianarum Ecclesiarum in Occidentis praesertim partibus, ab Apostolicis temporibus ad nostram usque aetatem, continua successione et statu, historica explicatio. Mogelijk mocht hij in het gevolg van George Abbot, aartsbisschop van Canterbury, de plechtigheid aanschouwen (DNB LVIII, p. 65-66).
    8 - De ‘Sententie, uyt-ghesproocken ende ghepronuncieert over Hugo de Groot’, dd. 18 mei 1619 (Knuttel, Cat. v. pamfl. nos. 2920-2924; Apologeticus (supra, n. 4), caput XIX; Brandt-Cattenb., Leven I, p. 197-206, en Verhooren ende andere bescheiden betreffende het rechtsgeding van Hugo de Groot (BG no. 918), p. 337-352, ad ‘nyet tegenstaende de Conincklijcke Majesteyt van Groot Britanie’).
    9 - Grotius zocht al geruime tijd een medestander die de pen wilde opnemen tegen de kritiek van de calvinisten en de ‘harde’ lutheranen op zijn Annotata ad Consultationem Cassandri, Parijs 1641 (BG no. 1165), Via ad pacem ecclesiasticam, Parijs en Amsterdam 1642 (BG nos. 1166-1168), en Votum pro pace ecclesiastica, contra Examen Andreae Riveti, et alios irreconciliabiles. Ecce quam bonum et quam iucundum habitare fratres in unum, Parijs en Amsterdam 1642 (BG nos. 1183-1184).
    10 - De aartsbisschop was gehuwd met Phoebe Challoner († 1654). Hun dochter Elizabeth huwde in 1641 sir Timothy Tyrell of Oakley.
    11 - De Haagse hofpredikant André Rivet schatte de waarde van het boekenbezit dat de aartsbisschop in Ierland had moeten achterlaten op 50000 francs (Bots-Leroy, Corresp. Rivet-Sarrau I, p. 65-66).