eLaborate
::: eLaborate options :::
    Show pagebreaks
    Show variations
    Search



    Searchform

    Fulltext search

    Search domain

    Search site
    Search current document

    Letter



    7351. 1645 maart 6. Van P. Spiring Silvercrona.1

    Mijnheere,

    Te Osnabruge worden binnen weinig tijts de ceur-Mentse,2 Brandenburgse3 en Nurenbergse gesanten4 verwacht. Den Beyerschen gesante is alrede voorlange te Munster aengecomen,5 maer noch niet te Osnabruge, wegen de competentie met den Venetiaenschen ambassadeur.6 Het Portug[es]ische lijck is wederom vrijgelaeten en eindelijck gerestitueert;7 word over Minden en Bremen op Holland nae Portugael ver-

    526

    voert.8 Te Munster sijn de nieuwe volmachten wtgelevert9 ende de keysersche ende de Fransche richtigh bevonden. Maer de Spaensche volmachten10 verschillen in drie poincten. Ten eersten, in den titul des conings van Vranckrijck, also hem alleen ‘christianissimi’ gegeven ende ‘serenissimi’ wtgelaeten werd. Ten tweede, in het getal der ambassadeurs, want drie, als duca de Medina de Las Torres, comte de Pignerando ende den bisschop van Cambray, met den titul van legaten daertoe benoemt werden ende de andere twee die alrede te Munster sijn ‘plenipotentiarii’ genoemt werden, welcke distinctie men voor achterlistigh en suspect hout. Ten derde, in den datum, also denselven niet, gelijck de keysersche en Fransche, op den tijt van de eerste vervaerdinge, maer op den tijt dat sij lest geschreven sijn geworden, geset is. De Hanse-stadsche gesanten, als die te Munster bij monsieur Servien audiëntie versochten,11 hun oock gegeven wirde ende op de besproocken uire quaamen, liet monsieur Servien hun aenseggen dat hij haer niets te seggen en hadde, soodat sij wederom moesten aftreden, 'twelck sij voor een affront opnemen.

    Dese weecke hebbe wt het rijck brieven gehad, meldende dat alles noch in goeden stand was.12 Dat de heeren commissarissen nae de plaetse der tractaten vertrocken waaren13 ende goede hoope van accommodement was. Dat de sieckte in Schoonen was ophoudende ende den generael Horn sijne quartiren gerustelijck was besittende.14 Dat eenige nieuwe rijcxraaden in de ledige plaetsen vercooren waaren15 ende haere conincklijcke Mayesteyt door haer gansche rijck alle excessen in silvere of goude passementen, bruiloften en feesten hadde verbooden.16 Dat den heere Lars Sparre ende den generael-commis-

    527

    sarius Kruuse overleden waaren.17 Datter te Stockholm groote preparatië[n] te water gemaackt wirden. Dat haere conincklijcke Mayesteyts camerheere Axel Sparre nae Polen versonden was met seeckere schrijven en instructie, oock eenen expressen nae Moscau afgevaerdigt wirde,18 onder anderen om te notificeren haere conincklijcke Mayesteyts aentredinge tot de regeringe, dewelcke geweest is den 7/17 Decembris lestleden, gelijck ick dan mede schrijven daerover van haere conincklijcke Mayesteyt hebbe ontfangen met brieven soo aen Haere Hoogh Moogende als aen sijn Hoochijt.19

    Nae de veroveringe van het Oude Land in het stift Bremen, alsoock het land Kedingen heeft den generael-major Coningsmarck Stade geattacqueert,20 eerst de voorstad met storm verovert ende daerinne des aertsbisschops marschalck gevangengenomen ende daerop vervolgens de stad selfs vermeestert,21 soo gelooft werd, met stormender hand. Van gelijcken is den heere overste Helm Wrangel op des vijants Marschlanden aengegaen;22 heeft per force twee hooftschansen ingenomen ende stroopt nu tot voor de poorten van Geluckstad en Crempen.

    Ick blijve, mijnheere,

    u. Excellentie dienstwilligste.

    Den 6 Martii 1645.

     

    Hierneffens gaet copye van 'tgeene monsieur d'Estrade in de vergaederinge van Haere Hoogh Moogende lest heeft ingelevert23 tot traverseringe van de goede intentie die desen staat soude mogen crijgen om haere, neffens haere conincklijcke Mayesteyts, wapenen te voegen tegens Dennemarcken, soo de tractaten quaamen onvruchtbaer af te

    528

    loopen, waerop de provintiën nu hier in volle deliberatie sijn. Ick versoecke u. Excellentie gelieve van wijden te sonderen of l'Estrade sulcke propositie te doen van het hof van Vranckrijck last heeft ontfangen.24 Hier meent men dat hij het gedaen hebbe op ordre die hij van de ambassadeurs te Munster ontfangen heeft.

    Bovenaan de brief schreef Grotius: Rec. 15 Maert 1645.

    Notes



    1 - Hs. Den Haag, ARA, Eerste afd., coll. Hugo de Groot, aanw. 1911 XXIII no. 13, 166. Niet ondertek. De brief is van de hand van Spirings secretaris Pieter Pels.
    2 - De Mainzer gevolmachtigden Hugo Eberhard Cratz, graaf van Scharffenstein, Heinrich Brömser von Rüdesheim en dr. Johann Adam Krebs maakten op 10/20 april hun entree in Osnabrück.
    3 - Vier dagen later verschenen de Brandenburgse gevolmachtigden Johann VIII, graaf von Sayn-Wittgenstein-Hohenstein, Johann Friedrich von Löben en dr. Peter Fritze in de stad (Acta pacis Westphalicae; Diarium Lamberg, p. 59-61).
    4 - De Frankische afgevaardigden dr. Tobias Oelhafen, syndicus van Neurenberg, Cornelius Gobelius (Göbel), syndicus van Bamberg, en dr. Johann Müller, raad van de markgraven van Brandenburg-Kulmbach en Brandenburg-Ansbach, meldden zich op dezelfde dag als de Mainzer gevolmachtigden (10/20 april) (Acta pacis Westphalicae; Die Französischen Korrespondenzen II, p. 28 en p. 125; Diarium Lamberg, p. 60).
    5 - De Beierse gevolmachtigden Georg Christoph, vrijheer van Haslang, en dr. Johann Adolf Krebs hadden bij hun intocht in Munster (22 februari) de fel begeerde keurvorstelijke ‘eer en tytulen’ ontvangen (Acta pacis Westphalicae; Diarium Wartenberg I, p. 100-104).
    6 - De gevolmachtigden van de gekroonde hoofden hadden nog geen definitieve beslissing genomen in het vraagstuk van de aanspreektitel. In het internationale diplomatieke verkeer was het namelijk een vast gebruik dat alleen ambassadeurs van souvereine staten en republieken - men denke aan de republiek Venetië - aanspraak mochten maken op de titel ‘Excellentie’ (Acta pacis Westphalicae; Die Schwedischen Korrespondenzen I, p. 543-547; Diarium Wartenberg I, p. 104-118, en Dickmann, Der Westfälische Frieden, p. 206-212).
    7 - De keizerlijk-Westfaalse bevelhebber Gottfried Huyn, graaf van Geleen, had aan de Fürstenauer commandant Michael Wilhelm Kobolt von Tambach opdracht gegeven om de kist en koffers van de Portugese gevolmachtigde dr. Rodrigo Botelho de Moraes († 15 december 1644) over te brengen naar Osnabrück.
    8 - Een week na het uitgeleide van het stoffelijk overschot van de Portugese gevolmachtigde besloten de Zweden het arrest op de Osnabrücker domdeken Johann von Melschede op te heffen (Acta pacis Westphalicae; Die kaiserlichen Korrespondenzen II, p. 201; Diarium Wartenberg I, p. 125).
    9 - De Munsterse bemiddelaars Fabio Chigi en Alvise Contarini hadden op 5/15 februari de uitwisseling van de geëmendeerde Franse, keizerlijke en Spaanse volmachten voltrokken (Meiern, Westphälische Friedens-Handlungen I, p. 352-357).
    10 - De Franse gevolmachtigden Claude de Mesmes, graaf van Avaux, en Abel Servien ontdekten talrijke ‘defauts’ in de verbeterde Spaanse volmacht: 1. de koning van Frankrijk leek geen aanspraak te mogen maken op de titel ‘Serenissime’; 2. de vermelding van de hertog van Medina de Las Torres en de graaf van Peñaranda als speciale afgezanten, terwijl Joseph de Bergaigne, aartsbisschop van Kamerijk, en de twee reeds in Munster aanwezige Spaanse gevolmachtigden slechts ‘overige gevolmachtigden’ werden genoemd; 3. de dagtekening (5 januari 1645) die anders dan in de keizerlijke en Franse volmachten (13/23 juni 1643 en 20 september 1643) voorbijging aan het tijdstip van de uitvaardiging van de oorspronkelijke volmachten (juni-juli 1643) (Acta pacis Westphalicae; Die Französischen Korrespondenzen II, p. 159-161 en p. 166, en Meiern, Westphälische Friedens-Handlungen I, p. 351).
    11 - De Hanzeaten dr. David Gloxinus (Lübeck), Liborius von Line(n) en dr. Gerhard Koch (Bremen) en dr. Johann Christoph Meurer (Hamburg) handelden bij aankomst in Munster niet volgens de regels van het Franse protocol: zij brachten eerst de Spaanse gevolmachtigden don Diego de Saavedra y Fajardo en Antoine Brun de particuliere ‘visite’, en vervolgens de Franse gevolmachtigde Abel Servien (Acta pacis Westphalicae; Die Französischen Korrespondenzen II, p. 91-94, en Aitzema (fo) III, p. 61-62).
    12 - De terugkeer van enkele schepen van de Zweeds-Hollandse hulpvloot van Louis de Geer in het vaderland; zie no. 7349.
    13 - De rijksraden Johan Skytte en Matthias Soop maakten in de tweede week van januari gebruik van een ‘bequaeme sleede baene’ naar Kalmar. Twee weken later, op 23 januari/ 2 februari, stond ook rijkskanselier Axel Oxenstierna gereed voor vertrek (Kernkamp, De sleutels van de Sont, p. 149-151, en Acta pacis Westphalicae; Die Schwedischen Korrespondenzen I, p. 473-475 en p. 513-514).
    14 - Het leger van de Zweedse veldmaarschalk Gustav Karlsson Horn had gedurende de barre wintermaanden weinig kunnen uitrichten in Skåne (Schonen); vgl. 7349.
    15 - Een van de kandidaten was graaf Magnus Gabriel De la Gardie; zie no. 7285, n. 9.
    16 - De Zweedse rijksraden hechtten op 10/20 december hun goedkeuring aan het edict tegen gouden en zilveren versierselen (Svenska Riksrådets Protokoll X (1643-1644), p. 680, en ‘Brieven van Hendrik Schrassert’, in Kronijk HG 17(1861), p. 327).
    17 - Het overlijden van rijksraad Lars Eriksson Sparre (nos. 7313 en 7349) en de Zweedse krijgscommissaris Johan Jespersson Kruus (nos. 7336 en 7349).
    18 - Koningin Christina vertrouwde de missie naar Polen toe aan de kanselarijraad Axel Sparre. De naam van de Zweedse secretaris die de notificatie van haar troonsbestijging aan tsaar Michael Fedorovitsj moest doen, is niet overgeleverd, mogelijk Johan Roselin (Rosenlindt); vgl. Acta pacis Westphalicae; Die Schwedischen Korrespondenzen I, p. 474.
    19 - De uit Göteborg teruggekeerde schepen (no. 7349) hadden enkele belangrijke koninklijke postpakketten aan boord. De Zweedse resident Petter Spiring Silvercrona belastte zich met de aanbieding van de ‘Notificatoriae de suscepto regimine’ aan de prins en de Staten-Generaal, dd. 22 december 1644/1 januari 1645 (Stockholm, RA, Riksregistratur, 1644, Tyskt och Latinskt, f. 289v-308r), waaraan hij de bijzondere aanbeveling toevoegde dat hare Majesteit geresolveerd was ‘met deesen Staat te willen zijn en blijven in confidente Vrundschap en vaste Alliantie’ (Res. SH, dd. 3 maart 1645).
    20 - Het expeditieleger van de Zweedse generaal-majoor Hans Christoph, graaf van Königsmarck, bracht ‘das Alte Land’ en het ‘Land Kehdingen’ (ten noorden van Stade) onder contributie. Op 27 februari openden de inwoners van Stade de stadspoorten voor de Zweden (‘Brieven van Hendrik Schrassert’, in Kronijk HG 17(1861), p. 326, en Lorenz, Das Erzstift Bremen und der Administrator Friedrich während des Westfälischen Friedenskongresses, p. 51).
    21 - De getrouwen van aartsbisschop-administrator Frederik van Bremen moesten boeten voor hun verzet tegen de Zweden: de landdrost en de bisschoppelijke kanselier Dietrich Reinkingk kregen arrest opgelegd en de onder hun bevelen staande soldaten werden verplicht dienst te nemen in het Zweedse expeditieleger (Gazette 1645, no. 29, dd. 18 maart 1645).
    22 - De Zweedse kolonel Helmut Wrangel nam na de uitschakeling van de Deense bevelhebbers Frederick von Bauer en Claus Ahlefeldt bezit van de dorpen en landerijen in de zuidelijke ‘Marschlanden’ (de omgeving van Elmshorn, Uetersen, Glückstadt en Krempe) (Oxenst. Skrifter 2. afd., VIII, p. 626, en Gazette 1645, no. 27, dd. 11 maart 1645).
    23 - De bijlage met de toespraak van de Franse envoyé Godefroi d'Estrades tot de leden van de Staten-Generaal, dd. 25 februari 1645, ontbreekt. De Zweedse diplomaten in de Republiek spraken het vermoeden uit dat het initiatief afkomstig was van de Franse gevolmachtigde Abel Servien. In werkelijkheid was het ‘den Prins [Frederik Hendrik] sijn we(e)rck’; zie no. 7349.
    24 - De Franse regering distantieerde zich van de ‘harangue’ (supra, n. 23) en gaf de envoyé per kerende post het advies ‘de n'outrepasser pas les bornes de son instruction sans un nouvel ordre’ (Correspondance d'Estrades I, p. 233-236 en p. 240-242, en Acta pacis Westphalicae; Die Französischen Korrespondenzen II, p. 183, p. 192-195, p. 213 en p. 235).