eLaborate
::: eLaborate options :::
    Show pagebreaks
    Show variations
    Letter



    536

    6939. 1644 juli 2. Aan N. van Reigersberch.1

    Mijnheer,

    Van Cerisantes is maer een farce van mijnheer den cancellier van Swede.2 Ick en ben daerin niet becommert, alzoo de ambassade zelve mij tot deze jaeren gecomen zijnde zeer indifferent is.

    Dat boeck van Wittenberg heb ick becomen. Den auteur is een Saxensche luthersch, dat is een grof mensch.3 't Heele schrift loopt daerop dat de beste wercken, gedaen nae het voorschrift van het Evangelie, Godes gunste tot ons niet en doen duiren, nochte vermeerderen; recht tegen Melanchthon, die den auteur is van de Augsburgsche confessie.4 Aristoteles zegt dat die zijn tegenspreecker tot notoire absurditeiten heeft gebracht, niet vorder en moet disputeren.5 Ondertusschen zijn de calvinisten blij dat eenige lutherschen nevens haer rasen. De rechte reformatie is door de nieuwe confessiën niet gevordert, maer verachtert.

    Ceresantes heeft mij brieven gebracht die mij nieuwe credentie geven aen den coninck ende coninginne, zelff in de zaecke daerom hij is gezonden, dat is in de zaecke van Denemarcken. Overzulcx meene ick ende anderen met mij dat monsieur Beringa6 wel oordeelt.7

    Ick verwonder mij dat de heer Spierinck zooveel recheutes doet8 ende zich draegt in vrije landen off hij waer in de Pilauw.9 Dat clockgeslag is niet buiten reden, maer stelt

    537

    hem quaelijck ende doet Swede geen goed. Mij dunct dat de Vereenigde Nederlanden, ick en wil niet zeggen door wiens beleidt ende inzichten, eene schoone occasie hebben verloren om haere navigatie ende commerciën door de Zondt te stellen in redelijcke termen,10 welcke occasie, zoo zij voorbij waeit, niet licht weder zal zijn te grijpen. Doch het zal goed zijn noch toe te zien ende vooral oprechticheit te toonen tot naecoming van de tractaten met Swede gemaect. Staet oock wel te letten dat de menichte van coopluiden die hierin zijn geïnteresseert, zeer zullen misnoecht werden, zoo de zaecke haer zooveel importerende niet wel bij de handt werde genomen. Den coning van Denemarcken in dese conjuncture toont courage ende diligentie.11

    Dat de gezanten van de Vereenigde Provinciën gezonden om vrede te maecken haerzelve niet en hebben willen rechters stellen tusschen den coning ende het parlement, ofte het parlement te Westmunster ende het parlement te Oxford, daerin doen zij wijsselijck,12 ende ick wensche dat haere meesters in alles zoo deden. Het desseing van de Engelsche ende Schotsche puritainen13 is hetzelve dat in Duitschlant was doen den churfurst Palsgraef de croon van Behmen aennam.14 Zulcke hooge desseings gelucken niet altijd ende Vrancrijck zal oock buiten twijffel op dat stuck letten.

    't En voecht niet wel dat eene ambassade tot de generale vrede hapert op de costen.15 't Schijnt wel de Spaenschen eenigh groot desseing hebben tegen het leger van den hertogh van Orleans; zoo dat mist, schijnt dat Grevelinge haest zal aen Vrancrijck zijn16 ende dat de Fransoisen noch dit jaer iet goeds zullen connen uitrechten, haer zeer verwonderende over de slappe beweginge ofte quade spoet van de Vereenigde Nederlanden.17

    538

    2 Iulii 1644.

    In dorso staat in een onbekende hand: Den 2 July 1644.

    Notes



    1 - Hs. Amsterdam, UB, coll. Diederichs, 30 B no. 20. Eigenh. oorspr. Niet ondertek. Tezamen met no. 6940.
    2 - Grotius had Marc Duncan de Cerisantes zelf bij rijkskanselier Axel Oxenstierna aanbevolen (no. 6110 (dl. XIV)). Toen hij zijn introductiebrief schreef (28 februari 1643), kon hij niet bevroeden dat de Schotse Fransman een jaar later zou terugkeren met de titel van hofraad van koningin Christina van Zweden en koninklijk commissaris in Deense aangelegenheden aan het Franse hof; zie nos. 6696 en 6715.
    3 - De lutheraan Johannes Hülsemann (1602-1661), predikant aan het hof van keurvorst Johann Georg I te Dresden (ADB XIII, p. 332-333), had aan de universiteit van Wittenberg een redevoering gehouden tegen Grotius' tractaat De fide et operibus, Amsterdam 1640 en Amsterdam 1641 (BG nos. 1109-1111). Zijn betoog werd gepubliceerd onder de titel Harmonia apostolica SS. Pauli et Jacobi De justificatione, ab Hugonis Grotii corruptelis vindicata, Wittenberg 1643 (BsG no. 328). Omdat dit werk niet in de Parijse boekhandels lag, nam Grotius' huisgenoot en secretaris Isaac Vossius het initiatief om zijn vader Gerardus Joannes in te schakelen (no. 6785). Na ontvangst kon Isaac op 21 mei de eerste reactie van Grotius melden: ‘Dixit mihi, nihil sibi in eo occurrisse quod non millies dictum et scriptum sit antea’ (Amsterdam, UB, coll. RK, J 93c).
    4 - Philippus Melanchthon (1497-1560), een van de opstellers van de Augsburgse geloofsbelijdenis van 1530.
    5 - Vgl. Aristoteles, Topica 111b-112a.
    6 - Henri de Béringhen was dit voorjaar als contactpersoon tussen de Franse regering en het stadhouderlijk hof in Den Haag opgetreden; zie no. 6720. Begin juni verliet hij de Republiek. Zijn thuisreis maakte hij in het gezelschap van de speciale Zweedse koninklijke commissaris Marc Duncan de Cerisantes (Bots-Leroy, Corresp. Rivet-Sarrau II, p. 291).
    7 - Op doorreis in de Republiek wekte de heer van Cerisantes de indruk dat hij binnenkort de ambassade van Grotius in Parijs zou overnemen; vgl. no. 6943. In zijn instructie van 8 februari 1644 (no. 6715, bijlage 2) was hem slechts de taak toegedacht van zaakgelastigde (envoyé) die met verse indrukken uit Zweden het Franse hof moest overtuigen van de noodzakelijkheid van een oorlog tegen koning Christiaan IV van Denemarken.
    8 - In Den Haag was men maar al te goed op de hoogte van de regelmatig terugkerende driftbuien (‘recheutes’) van de Zweedse resident Petter Spiring Silvercrona; zie no. 6938.
    9 - De zonen van de Delftse tapijtwever François Spiring (Spierinck) hadden jarenlang de tol te Pillau (Baltiysk) beheerd. In april 1641 waren zij door keurvorst Friedrich Wilhelm van Brandenburg ontslagen op grond van de vele klachten over hun inningsmethoden (Een rondgang langs Zweedse archieven, p. 176-177).
    10 - Het stoorde Grotius dat de Staten-Generaal zich niet hadden willen binden aan de verplichtingen van het Zweeds-Staats verdrag van 1/11 september 1640; vgl. no. 6938.
    11 - Koning Christiaan IV van Denemarken toonde zijn moed en ijver in de zeeslagen met de hulpvloot van Louis de Geer in het ‘Diep van List’ (16/26 mei en 25 mei/4 juni).
    12 - De Staatse ambassadeur Albert Joachimi en de extraordinarii Willem Boreel en Johan van Reede van Renswoude hadden hun bemiddelingsvoorstellen ingediend. Zowel het Parlement in Londen als koning Karel I schoven een discussie voor zich uit. Omdat zij tijdens hun verblijf bij de koning in Oxford geconfronteerd werden met de opmars van de troepen van de parlementsgezinde legerleiders Robert Devereux, graaf van Essex, en sir William Waller, werden de vredesbemiddelaars gedwongen een andere koers te bewandelen. Op 2/12 juni togen zij voorzien van witte vlaggen naar het hoofdkwartier van de graaf van Essex. De graaf verklaarde echter niet bevoegd te zijn tot het aangaan van onderhandelingen en verwees hen door naar zijn opdrachtgevers in Londen (CSP Ven. 1643-1647, p. 105 en p. 108-109; S. Groenveld, Verlopend getij, p. 116 en p. 299, en Briefw. C. Huygens III, p. 492).
    13 - Op het vasteland liepen alleen felle calvinisten warm voor de puriteinse ‘Declaration of the Kingdoms of England and Scotland joyned in arms against the popish party’.
    14 - De protestantse standen van Bohemen hadden in augustus 1619 hun koning Ferdinand [= keizer Ferdinand II] van de troon vervallen verklaard en de kroon overgedragen aan keurvorst Frederik V (1596-1632) van de Palts. Op 8 november 1620 sloeg het keizerlijke leger op de Witte Berg hard toe. De ‘Winterkoning’ en zijn gemalin Elisabeth Stuart moesten gedesillusioneerd uitwijken naar de Republiek.
    15 - De ophef die in Munster werd gemaakt over de ‘eer en tytulen’ dreef de Staten-Generaal ertoe om zich nader te beraden over de kosten van hun ‘besendinge’. Bij een eerste raming kwamen de heren op een bedrag van 100000 gulden (Poelhekke, De Vrede van Munster, p. 201 en p. 223).
    16 - De Zuidnederlandse gouverneur don Francisco de Melo en diens ‘gouverneur des armes’ Ottavio Piccolomini brachten in Bergues (Sint-Winoksbergen) een aanzienlijke troepenmacht bijeen. Alle pogingen tot ontzet van het Spaanse garnizoen van Gravelines (Grevelingen) ketsten echter af op de zware belegeringswerken die de ‘generalissimus’ Gaston van Orléans in de wijde omgeving had laten opwerpen.
    17 - Het weinig voortvarende optreden van Frederik Hendrik in het Staatse legerkamp te Assenede.
    Search



    Searchform

    Fulltext search

    Search domain

    Search site
    Search current document

    [text]
    [text]
    [text]