eLaborate
::: eLaborate options :::
    Show pagebreaks
    Show variations
    Letter



    6967. 1644 juli 21. Van J. Oxenstierna.1

    Magnifice et generose domine,

    Tractatus qui Monasterii et hic Osnabrugae paci faciendae institutus est, adhuc in limine, intricatus a caesarianis, haeret. Obtentant Monasterii defectus procuratorii Gallici, ingerentes2 etiam literas legatorum regis christianissimi ad ordines Imperii Romani quasi seditiosas et imperatorio nomini obtrectantes.3 Hic vero nondum procuratorii sui copiam facere voluerunt, praetexentes se excusso Dano tractare non posse.4 Qui res

    589

    exactius et sine affectu intuetur, deprehendet facile sub diversis coloribus unum idemque intendi et occultari ab Austriacis. Semel propositum est ultima experiri pro Germaniae dominatu obtinendo. Huic fini bellum et quaelibet eius trahendi occasiones quaeruntur. Si qui deprehenduntur defectus in plenipotentia Gallica, ut deprehendi volunt caesariani, utique emendabiles sunt. In hanc rem pronos iam diu se offerunt plenipotentiarii Gallici. Verum non id est quod Austriacos urit; nolunt ordines Imperii spectatores, ne dicam actores, fore theatri huius Europaei ideoque omnia iis erant obiicienda, ne quod delibatum est de libertate et iuribus ordinum Imperii in hoc orbis consessu sub regnorum favore recuperetur. Quamdiu per cuniculos tantam rem moliri potuerunt, sermonibus publice abstinuerunt. Nunc cum non minus evidentia rei quam iure suo commotos vident Germaniae proceres, ostendunt ipsa viscera destinationis suae tacta. Hinc querelae mistae minis super invitatione illa ordinum ad Germaniae mala sananda. Si pacis amore ducerentur, hanc rem tractatui non inviti permitterent.

    Quod attinet mediationem regis Daniae et an ea a nobis reiecta sit, non est quod multis de ea coram Magnificentia vestra disseram. In promptu habet rationes quibus convelli potest caesarianorum obiectiuncula. Si legatio Danica hic perstitisset,5 a regia Maiestate forte tolerari potuisset. Ipsa stationem suam deseruit nulla a nobis, ne per nutum quidem, data occasione, nedum verbis, scripto aut reapse. Conscientia scilicet perpetratorum in Oresundio et molimina alia, proprio Danorum iudicio non congrua tali officio, illos iam ante pene abegera[n]t quam ad bellum apertum res devenit.6 Quod equidem si regia Maiestas suscepisset ob Holsatiam, aut mediationis causa, inveniret tum forte caesar aliquem praetextum innectendi ordines huic bello et propter id procrastinandi tractatum. Nunc praecipua causa sumptorum armorum concernit regna ipsa Sueciae et Daniae, ipsam videlicet libertatem commerciorum et navigationis in utroque mari, adeoque regni Suecici spiritum et vitam a discrimine ultimo eripiendam.7 Qui regis Daniae nomine hic sedet, Langermannus8 palam dicit Danicam causam obtentui sumi a caesarianis. Ad haec accepta est a Danis interpositio Gallica. In Daniam advenit dominus de Thuillerie9 et expectantur Battavorum legati10 neque reiectum est a senatu

    590

    Suecico ad regnorum collimitia colloquium de pace a Danis propositum.11 Quocunque tandem res vertatur, in propatulo sunt consilia Austriaca. Si serio pacem spectarent, non ostenderentur illigata interpositioni Danicae. Interventus talis non est de substantia tractatus.12 Oblatus illis est immediatus. Quo reiecto Veneta mediatio, a sexennio Sueciae oblata acceptaque, proposita est.13 Omnia sunt repudiata.

    Literae scriptae Hafniae 18 Iunii stylo vetere et a nostratibus interceptae14 confirmant nullum tum adhuc foedus inter caesarem et Danum pactum fuisse.15 Inde scribitur legatum regis christianissimi dominum de Thuillerie 27 die eiusdem mensis a rege auditum fuisse regemque mox contendisse contra dominum Flemmingum16 traditis prius filio sceptro et corona regni.

    Pugnatum esse ad Femeren acriter et per integros tres dies Hamburgo refertur. Nos eventum tantae rei cupidi hic expectamus. Dominus Torstensonius insulam Femeren occupavit17 et in viciniam cum parte exercitus movit. Videtur nunc occursurus Gallasio, qui ad Verben castra posuit, loco antehac ab illo et nostratibus saepe munito.18 De Rakocio felicia omnia habemus.19 Koningzmarkius est in Bremensi dioecesi.20 Caetera aliunde cognoscentur.

    591

    Literae Magnificentiae vestrae cum omnibus pene veredariis recte adferuntur et novissime quidem quae scriptae erant 30 Iunii/11 [sic] Iulii.21 Quibus Magnificentiam etc.,

    Magnificentiae vestrae ad amica officia paratissimus,
    Johannes Oxenstierna.

    Dabantur Osnabrugae, die 11 Iulii 1644.

    In dorso staat: Osnabruggae, die 11 Iulii anno 1644. Ad legatum dominum Hugonem Grotium. J.O. Axelii.

    Notes



    1 - Minuut Stockholm, RA, E 915, coll. J.A. Oxenstierna ser. A II, Koncept G. De talrijke doorhalingen en verbeteringen van de hand van de opsteller van deze brief zullen niet worden gesignaleerd. Antw. op no. 6952.
    2 - De kritiek van de keizerlijke gevolmachtigden op de Franse volmacht van 20 september 1643: 1. de tenaamstelling van de volmacht op de minderjarige Lodewijk XIV, zonder ondertekening van de regentesse; 2. in de inleiding was een rechtvaardiging van het optreden van koning Lodewijk XIII tegen de keizer opgenomen; 3. de volmacht bevatte het voorschrift dat de Franse gevolmachtigden alleen in overleg en met instemming van de bondgenoten over een vrede mochten onderhandelen (Meiern, Westphälische Friedens-Handlungen I, p. 204-205; Acta pacis Westphalicae; Diarium Volmar I, p. 114-121, en Die kaiserlichen Korrespondenzen I, p. 349-361, p. 376-382, p. 399-409 en p. 423-426).
    3 - De keizerlijke gevolmachtigden te Munster en te Osnabrück spraken schande van de uitnodiging die de Franse gevolmachtigden Claude de Mesmes, graaf van Avaux, en Abel Servien op 6 april 1644 aan de Duitse vorsten en standen hadden verstuurd: ‘... Verwunderen uns über das unverschembte aufrüehrische schreiben, so die Französsischen gesandten an die reichsständt abgehen lassen’ (Acta pacis Westphalicae; Die kaiserlichen Korrespondenzen I, p. 420 en p. 430-431).
    4 - Eensgezind waren de keizerlijken ook in hun afwijzing van het voorstel van de Zweedse gevolmachtigden Johan Oxenstierna en Johan Adler Salvius om de ceremonie van de uitwisseling van de keizerlijke en Zweedse volmachten te laten plaatsvin- den zonder de aanwezigheid van een Deense ‘onpartijdige derde’. Op 20 mei schreven zij: ‘Ist zu sorgen, weil ire Kayserliche Mayestät one Dennemarkh zu keinen tractaten schreitten lassen könden, die Schweeden und Frantzosen aber seine königliche würden nit mehr zulassen wöllen, dise tractaten sich in kurtzem gentzlich zerschlagen möchten’ (Acta pacis Westphalicae; Die kaiserlichen Korrespondenzen I, p. 430).
    5 - Kort na het uitbreken van de Zweeds-Deense oorlog had koning Christiaan IV van Denemarken de delegatieleden Just Høg, Gregers Krabbe en Christopher von der Lippe uit Osnabrück teruggeroepen. Alleen de Hamburgse domdeken Lorenz Langermann hield zijn verblijf nog tot de tweede helft van augustus aan; vgl. no. 6700.
    6 - De inval van de Zweedse hoofdmacht van opperbevelhebber Lennart Torstensson in het hertogdom Holstein op 12/22 december 1643.
    7 - In tegenstelling tot de Zweedse ambassadeur in Parijs hield Johan Oxenstierna zich strakker aan de letter en de geest van het Zweeds Manifest, dd. 16/26 januari 1644; vgl. no. 6921.
    8 - Tot opluchting van de keizerlijke gevolmachtigden zou de Hamburgse domdeken Lorenz Langermann binnenkort vervangen worden door de voorzichtigere Deense secretaris Hans Leonhard Klein (Acta pacis Westphalicae; Die kaiserlichen Korrespondenzen I, p. 525-526 en p. 548).
    9 - De Franse vredesbemiddelaar Gaspard Coignet, sieur de La Thuillery, was op 24 juni met een geleide van de Deense rijksmaarschalk Anders Bille (Bilde) in Kopenhagen aangekomen. Op 27 juni/7 juli mocht hij koning Christiaan IV het aanbod van zijn regering overbrengen. De koning luisterde nauwelijks. Zijn gedachten gingen op dat moment uit naar het Zweedse gevaar op zee (Acta pacis Westphalicae; Die Französischen Korrespondenzen I, p. 344 en p. 417, en Fridericia, Danmarks ydre politiske historie II, p.437-438).
    10 - De Staatse ambassadeurs dr. Gerard Schaep, Albert Sonck en de Friese raadsheer Joachim Andreae arriveerden drie weken later in Kopenhagen. Omdat de koning de stad alweer had verlaten, kregen zij ruimschoots de gelegenheid om de anti-Hollandse stemming in de hoofdstad van het Deense koninkrijk te peilen (Kernkamp, De sleutels van de Sont, p. 111-120).
    11 - De Deense rijksraden hadden op 9/19 februari te Odense de tekst opgesteld van een schrijven aan de rijksraden in Stockholm. De boodschap werd op 2/12 maart door de Zweedse rijksraden beantwoord (Meiern, Westphälische Friedens-Handlungen I, p. 172-175, en Londorpius, Acta publica V, p. 876-880). Van Deense zijde werd op 23 maart/2 april afwijzend op de Zweedse eisen gereageerd (Kong Christian den Fjerdes egenhændige breve V (1641-1644), p. 464). Dit schrijven werd de Zweedse rijksraden op 15/25 april ter hand gesteld (Svenska Riksrådets Protokoll X (1643-1644), p. 507-511).
    12 - Het vraagstuk van de bemiddeling van koning Christiaan IV van Denemarken op de vredesconferentie te Osnabrück.
    13 - Het Venetiaanse bemiddelingsaanbod van 21 maart 1637, en het antwoord daarop van koningin Christina, dd. 30 december 1637/9 januari 1638; zie nos. 6824 en 6852.
    14 - De Zweden konden beslag leggen op brieven van de keizerlijke gezant Georg von Plettenberg, Kopenhagen, 18 en 18/28 juni 1644 (Acta pacis Westphalicae; Die Schwedischen Korrespondenzen I, p. 273).
    15 - Zolang de koning op zee verbleef, gaf kroonprins Christiaan van Denemarken leiding aan de onderhandelingen over keizerlijke militaire steun (Doc. Boh. VII, p. 93-94 no. 239 en p. 120-121, nos. 336 en 339).
    16 - Dezelfde 27ste juni/7de juli (supra, n. 9) overhandigde koning Christiaan IV zijn zoon de scepter en de kroon. Strijdlustiger dan ooit ging hij weer aan boord van de ‘Trefoldighed’ (Kernkamp, De sleutels van de Sont, p. 115). Met 40 oorlogsschepen zeilde hij naar de Fehmarnbelt. Op 1/11 juli stootte hij in ‘de Colberger Heyde’ (de wateren in de Hohwachter Bucht) op de vloot van de Zweedse admiraal Klas Fleming. De strijd eindigde onbeslist; zie no. 6965, en Acta pacis Westphalicae; Die Schwedischen Korrespondenzen I, p. 278.
    17 - De Zweedse opperbevelhebber Lennart Torstensson voerde op 29 juni/9 juli een geslaagde landing op het eiland Fehmarn uit.
    18 - Het keizerlijke expeditieleger van Matthias, graaf Gallas, was bij Tangermünde de Elbe overgestoken. Over Havelberg en Werben zette het koers naar de Zweedse garnizoensstad Boizenburg (aankomst 19 juli) (Fridericia, Danmarks ydre politiske historie II, p. 401-402).
    19 - De Zevenburgse vorst György I Rákóczi hield stand in de ‘Bergstädte’ (mijnbouwsteden) Kośice (Kaschau) en Preśov (Eperies).
    20 - Het Zweedse expeditieleger van generaal-majoor Hans Christoph, graaf van Königsmarck, stond op 13 juli voor de aartsbisschoppelijke residentie Bremervörde (Doc. Boh. VII, p. 117 no. 325, en Gazette 1644, no. 88, dd. 30 juli 1644).
    21 - De postverbindingen van en naar Parijs liepen over Keulen (het kantoor van Hendrik van Bilderbeeck) of Amsterdam; zie nos. 6528 en 6562 (dl. XIV), en Acta pacis Westphalicae; Die Schwedischen Korrespondenzen I, p. 254.
    Search



    Searchform

    Fulltext search

    Search domain

    Search site
    Search current document

    [text]
    [text]
    [text]