eLaborate
::: eLaborate options :::
    Show pagebreaks
    Show variations
    Letter



    7091. 1644 oktober 15. Aan S. Rosenhane.1

    Nobilissime et amplissime domine,

    Cum discedens comes Auersperchius potestatis suae ad pacificationem instrumen-

    47

    tum exhibuerit,2
    puto non minus facturum eum qui nunc advenit comitem Lambergium.3 Quodsi pacis studio sicut Suedi minutiora quaedam praetervident,4 idem facere volent Galli et qui in adversa sunt parte, erit cur adeo desiderata pax sperari incipiat.

    Imperii principes et civitates si quid respondebunt ad regis Galliae et legatorum literas,5 de quo ipso dubito, erit id perquam indefinitum. Curam autem tractandi istius negotii videntur imperatori et electoribus permisisse, ita tamen ut et aliis eo suos mittere liceat ad demonstranda ea quae ad ipsos pertinent.6 Hoc enim id omne est quod ex literis a Francofurto discere hactenus potuimus. Credibile autem est et imperatorem et Bavarum ducem,7 si modo is vivit - nam de morte ipsius rumores hic quidam sunt -, magnis istis Gallorum ad Rhenum processibus flecti posse ad non recusandas pacis aequas leges, praesertim si eis decedat spes diuturnum fore inter nostros et Danos bellum. Ego vero timeo, ne id sit diuturnius quam initio prudentes crediderant, quia Batavorum in hac causa ipsos maxime tangente supina negligentia - ut ne dicam aliquid gravius, quod merito

    48

    possem8 - regem Daniae ita inflat, ut nisi magno Suedorum ictu dissecetur is tumor, vix videatur recepturus sanitatem.

    Adversae Gallis in Catalania9 res large repensantur prosperis per Germaniam rebus, nam post Maguntiacum Binga, Bacharachum, Neustadium, Fridelshemium, Landavia in eorum potestatem venere; hostium non pauci in itineribus ab eis concisi, capti, spoliati. Gassio in Flandria equitatum Hispanicum disiecit, cepit Combronem et Agguinam arces.

    Deus, nobilissime et amplissime domine, Nobilitati vestrae faveat,

    Nobilitati vestrae studiosissimus,
    H. Grotius.

    Lutetiae, 5/15 Octobris 1644.

    Adres (volgens de uitgave der Epist.): D. Rosenhan.

    Notes



    1 - Gedrukt Epist., p. 732 no. 1692. Antw. op no. 7053 (dl. XV), beantw. d. no. 7132. Schering Rosenhane (1609-1663), gouverneur van Östergotland, Zweeds resident te Munster. In 1647 benoemde koningin Christina hem, op een jaargeld van 19848 rijksdaalders, tot haar ambassadeur in Parijs. Hij werd echter in het voorjaar van 1649 teruggeroepen (BLS XII, p. 218-226, en Hist. de l'adm. des affaires étrangères de Suède, p. 113-114).
    2 - De keizerlijke gevolmachtigde Johann Weichard, graaf van Auersperg, verliet Osnabrück op 27 september/7 oktober 1644. Zijn volmacht had hij op zondag 11 september aan de Zweedse gezantschapssecretaris Mattias Mylonius (Biörenklou) getoond.
    3 - Op 18 oktober ontving Grotius het bericht dat de nieuwe keizerlijke gevolmachtigde Johann Maximilian, graaf Lamberg, op vrijdag, 20/30 september, zijn secretaris Egon Gail naar het huis van Raban Heistermann (Heystermann), deken van Sint Jan te Osnabrück en kanunnik te Lübeck, had gestuurd met het origineel en een kopie van de volmacht die hij op 13 juli 1644 van keizer Ferdinand III had mogen ontvangen; zie no. 7077, en Acta pacis Westphalicae; Diarium Lamberg, p. 16-18.
    4 - De Zweedse gevolmachtigden Johan Oxenstierna en Johan Adler Salvius hadden in de keizerlijke volmachten enkele kleine gebreken ontdekt (no. 7053 (dl. XV)). Zij maakten van de ‘emendatio’ niet zo veel diplomatiek spel als de keizerlijke, Spaanse en Franse gevolmachtigden in Munster; vgl. no. 7090.
    5 - In navolging van een Zweedse uitnodiging, dd. 14/24 november 1643, hadden de Franse gevolmachtigden Claude de Mesmes, graaf van Avaux, en Abel Servien op 6 april 1644 aan de Duitse vorsten en standen een oproep gedaan om vertegenwoordigers naar Munster en Osnabrück te zenden. De brief lokte een felle reactie van de keizer uit. In augustus probeerde de ‘Conseil d'Etat’ het initiatief weer in handen te krijgen met een nieuwe uitnodiging, nu op naam van koning Lodewijk XIV. Om alle slechte indrukken weg te nemen, vond de Franse regering het ‘à propos’ dat de graaf van Avaux en Abel Servien het koninklijk schrijven aanvulden met een rechtvaardiging van hun handelingen. De definitieve redactie van de missive aan de Duitse vorsten en standen kwam pas op 14 september gereed. Voor de goede orde gaven de Franse gevolmachtigden de missive echter een dagtekening die vóór de hoopvolle tijdingen uit Osnabrück viel: 4 september 1644 (Acta pacis Westphalicae; Die Französischen Korrespondenzen I, p. 418-426, p. 511, p. 515, en Meiern, Westphälische Friedens-Handlungen I, p. 269-273).
    6 - De keizer, hertog Maximilian I van Beieren en de keurvorst-aartsbisschop van Keulen waren steeds eensgezind geweest in hun advies aan de Frankforter ‘Deputationstag’ om de Franse uitnodiging onbeantwoord terug te sturen. De leden van de ‘Fürstenrat’ waren daarentegen de mening to egedaan dat de ‘Deputationstag’ niet bevoegd was tot een beslissing zonder consultatie van hun lastgevers (no. 7049 (dl. XV), en R. von Kietzell, ‘Der Frankfurter Deputationstag von 1642-1645’, in Nassauische Annalen 83(1972), p. 116-117).
    7 - Maximiliaan I (1573-1651), hertog van Beieren, had in 1623 de keurvorstelijke waardigheid overgenomen van de verslagen ‘Winterkoning’ Frederik V van de Palts (ADB XXI, p. 1-22; NDB XVI, p. 477-480, en D. Albrecht, in Handbuch der bayerischen Geschichte II, p. 351-409). Verbitterd over de val van Mainz, Worms en Spiers bracht de hertog de crisis aan het westelijk front onder de aandacht van de keizer: op dit moment - 26 september 1644 - zag hij geen andere uitweg dan een opening te zoeken voor wapenstilstandsonderhandelingen met de regering in Parijs (Aumale, Histoire des princes de Condé IV, p. 401-403 en p. 621-630).
    8 - De Staten-Generaal hadden op aanbeveling van Frederik Hendrik gekozen voor de ‘Via concordiae’ in het Zweeds-Deense conflict. Aanvankelijk koesterde Grotius nog de hoop dat de Hoog Mogenden spoedig tot betere inzichten zouden komen (nos. 6939 en 6949 (dl. XV)). Toen hem ter ore was gekomen dat de Staatse konvooivloot van vice-admiraal Witte de With niets had mogen uitrichten ter ‘versekeringh van de veyligheyt en vrijheyt van de scheepvaart en koophandel in d'Oost en Noord-Zee’ (art. 1 van het Zweeds-Staats verdrag van 1/11 september 1640), verloor hij zijn geduld; vgl. no. 7093.
    9 - Deze berichten komen ook voor in Grotius' nieuwsbrieven van 15 oktober 1644.
    Search



    Searchform

    Fulltext search

    Search domain

    Search site
    Search current document

    [text]
    [text]
    [text]