Mon frère,
Desen comt over Engelant op hope van corte passagie te vinden ende Uwe Ed. te excuseren, dat veele van de mijne, die op den wint hebben gewacht, noch onder uEd. soon2 berusten, daerin ick uEd. van alles particulierelijck hebbe geadviseert. Waerom alleen seggen sal, dat Cimon3 van de4 Alcaeus5 noch spreeckt ende, naer mij Iovinianus6 seyt, met seer grote apparentie. Catilina7 gaet naer Mustafa Bassa8; Vindex9 wert gepresenteert mede over het huwelijck te staen, maer schijnt niet, dat hem sal laten vinden, hoewel Mustafa Bassa10 het goet vint, mits Hannibal11 niet werde wtgesloten. Irenaeus12 seyt mij reden te hebben om te geloven, dat met Catullus13 al verde is gesproocken.
Men heeft hier advisen, dat de Sweetse wederom drie regimenten van de Saxen hebben geslagen, ende wert gelooft.
Den heer rijxcanselier14 schijnt voor te hebben eene ambassade naer den keyser te senden, om directelijck, sonder Saxen15 te kennen, met sijn M.teyt te handelen.
Van Engelant wacht men niet als een nieuwe besendynge, waerdoor den Pals niet sal werden gerestitueert. Seldeni bouck16 is hier gesien, Cunaeo17 gelast het te beantwoorden. Somyge meenen uEd. daertoe behoorde te worden versocht, maer dat kan over het herte niet; oock soo waer het ongeraden, ten ware mits conditie breeder in mijn voorgaende18 vervatet.
456
Neef de Groot19 heeft mij tot noch toe sijn arrivement tot Straelsunt niet geadviseert, van anderen hebbe ick, dat hij den derden Decembris tot Hamburch arriveerde.
Den heer burgemeester Beveren20 gaet in plaetse van de heer van Somerdijck21 naer Engelant.
Dit in het corte, alle particulariteyten sal uEd. door eenen anderen wech verstaen. U Neeff22 toont genegentheyt soo iegens mij als andere; die dient gecultiveert.
UEd. dienstwillygen broeder
N.v. Reigersberch.
Desen 5 Jann. 1636.
Mijn gebiedenisse aen mijn suster. Ick stae om naer Vrieslant morgen te reysen ende veerthien dagen wt te wesen. UEd. sal mij excuseren, soo ick niet en schrijve; bidde uEd. echter gelieve te continueren.
Adres: Mijnheer Mijnheer De Groot, Ambassadeur van de Coninginne ende croon van Sweden bij de Alderchristelijcksten Conynck.
In dorso schreef Grotius: 5 Ian. 1635 (sic) N. Reig.
En op de adreszijde: 5 Ian. 1636 N. Reigersberg.