eLaborate
::: eLaborate options :::
    Show pagebreaks
    Show variations
    Search



    Searchform

    Fulltext search

    Search domain

    Search site
    Search current document

    Letter



    1245. 1628 maart 30. Aan N. van Reigersberch1.

    Mon frère,

    Ick heb gisteren twee van de uwen ontfangen, dye van den VIIe Maert ende dye van den XIII, uE. van beydes bedanckende.

    Hyer is alles in eene doen. De springvloet heeft niet sonderling geopereert. 't Werck is gebleven. Daer zijn drye barquen verschenen, waervan eene is geladen geweest met over de twintich sacken coren ende in de stadt gecomen, doch de gevangenen seggen het coren meest bedorven te zijn. Een ander is gestrandt

    274

    voor de stadt ende bij de burgers ten deele gelost. De derde is bij 's conings volck becomen, waerin brieven waeren, belovende uyt Engelant een royael secours tegen Mey2.

    De saecke van onse extra-ordinarisse ambassadeurs3 slaept, alsoo sij geperst zijnde om eerst van het tractaet te handelen ende dan te spreecken van de paix, seyden geen last te hebben ende oversulcx naer huys te sullen schrijven, doch hebben evenwel haere particuliere bedenckinge op het tractaet overgegeven, waerover bij de commissarissen geschreven is aen den cardinael4.

    Ick heb gezyen de vyer secrete articuls, dye ten tijde van het beraemen van het tractaet met de heer van Langerac5 waeren besloten. In het eerste mene ick, dat onse ambassadeurs soo groote swaricheyt niet en maecken. Is nochtans niet sonder swaericheyt, alsoo daerbij in effecte ons de macht om paix ofte trefves te maecken werdt benomen, 't welck een groote subjectie is, doch weet wel, dat men expedienten can vinden, als men daeruyt soude willen springen. De neutraliteyt wil de coning voor dese tijdt wel toestaen, midts hebbende het bedongen getal van schepen, maer wil niet, dat sulcx sal getrocken werden in consequentie voor toecomende tijden, alsoo alle tractaten voor desen met Vrancrijck gemaeckt ons obligeren tot assistentie tegen eenyder sonder exceptie, selffs oock dat van Compiègne6. De ligue offensive ende defensive, daer Carleton7 soo hooch op roemt, is een ijdele naem sonder effect, anders als tot naedeel van de onsen. De opheff van het oorlogh is tegens Spaignie geweest ende de slagen zijn op Vrancrijck gevallen, doch geluckelijck afgekeert. Dat Arsens8 in zijne discoursen toont niet te insisteren om gelt, werdt hyer aengenomen in quantum pro. Hij en can oock niet anders spreecken, soeckende het tractaet te receleren, maer men neemt quaelijck, dat hij claer genoech heeft geseyt, dat 's conincx alliantie ons landt niet dyenstigh en soude zijn, soo lang hij in oorlogh is met Engelant.

    Uyt de propoosten van de schippers, welcker schepen bij den cardinael zijn aengehaelt ende dye hyer om geldt solliciteren, merck ick wel, dat Valens9 alle soodaenighe last op Caracalla10 schuyft ende hem soeckt verdacht te maecken als niet genoech doende.

    Nopende het stuck van Grol11, wilt doch gedachtich en zijn de caerte daervan tot Amsterdam uytgegeven, dye mij dunckt de allerperfectste te zijn.

    Rubens12 meent in zijne brieven, dat het rijck ons landt niet en sal beoorlogen, maer dat haer gelaet dyent, om den coning van Spaignie te doen comen tot een accoord nae zijn wensch door de schrick aen alle canten. De ambassadeurs

    275

    van Denemarquen13 meenen, dat dye van ons lant behooren de handeling, om haer te unieren met het rijck, dye voor desen meermael op de baen geweest is14, te doen hervatten, off immers gerucht maecken, om alsoo de coning van Spaignie eenig ombragie te geven van den keyser, dye nu soo machtigh is, dat hij bij hemselve subsisteert ende niet meer en dependeert van Spaignie, waertoe zij allegeerden eenige bundige redenen van wetenschap. Op dit stuck soude wel wat vallen te discoureren, maer ick steck mijn vinger in daerie ende myck, waer ick ben.

    De propoosten van dat ons landt met Spaignie soude connen handelen, zijn hyer dyenstigh voor ons landt, maer ick mercke, dat ick dye voerende mijne vrunden wel soude verlyesen.

    Suster Bloncken15 seyde, dat ick Sertorius16 slachte, dye uyt zijn vaderlant gebannen zijnde ende bij Mithridates17 om vrundschap aengesocht, stondt op alle de gerechticheden ende voordeelen van zijn vaderlant, alsoff hij te Rome burgemeester waere geweest.

    Den hertogh van Mantua18 sal swaericheyt lijden van Savoyen ende Spaignie. Monsr. de Crequy19 heeft last om negen off thyen duysent man te lichten tot diversie. De staet van Venetië is noyt soo weynigh gewapent geweest; men meent evenwel sij wat sullen doen. De paus favorizeert de hertogh van Mantua, maer off hij hem de handt sal byeden is onseecker.

    Ick ben van dese weeck door diverse aengesocht tot de communie met dye van Charenton, waertegen ick allegere het artyckel van de leste synode, waerbij alle particulieren van het gevoele van Arminius zijnde - waervan ick professie doe - de communie werdt ontseyt. 't Schijnt sij daer wel af souden willen wijcken, maer soo lang sulcx bij gheen contrarie acte en blijckt, blijff ick bij mijne excuse ende segge aen deghenen, dye mij aenspreecken, dat sij best sullen doen door haere ministers, daervan eenige vrij wat moderater beginnen te werden, haere medebroeders in ons landt te doen disponeren tot ophoudinge van alle harde proceduyren, om alsoo de wegh te baenen tot een redelijck accommodement, daer wij soo seer toe hebben gearbeyt.

    De drye poincten, waermede men Neeff20 hyer had gesocht quaelijck te stellen, heb ick beantwoordt. De twee eerste volgens de instructie, het derde in deser vougen, dat ick geseyt heb, dat dye onsen staet kennen, weten, dat dye soo gecomposeert is, dat geen handeling en can tersluyck aengegaen werden, dat alles moet comen ter kennisse niet alleen van de provinciën, maer oock van de steden.

    276

    D'Espesse21, soo men meent ende de vrunden selff seggen, sal eyntelijck zijn afscheydt begeren. Des Hayes22, Baugy23, Hauterive24 comen in consideratie. 't Soude wel op Baugy connen vallen, hoewel de Hayes zeer veel ende machtige vrunden heeft.

    Nopende mijn particulier, ick ende mijn huysvrouw connen niet wel bevroeden, dat dye voorslagh van hyer tractement uyt het land te genyeten met gewin geschieden can, blijkende 't gunt tegens mij gedaen is. Versoeck door de vrunden te laeten doen, sal altijdt de naem hebben van schuldbekentenisse ende apparentelijck soude daerop niet vallen dan ander quade clausulen. Soo ick hyer blijff, 't sal al zijn, can ick met moeyte becomen, dat ick tot noch toe gehadt heb ende noch sal men mij dagelijcx meer ende meer soucken tegen 't landt te engageren, soo om mij hyer te houden, als om mijne vijanden te belyeven, dye men acht meer van doen te hebben dan men se van doen heeft.

    De soon van de burgemeester Graeff25 is hyer, door denwelcke ick mij een gebyedenisse aen zijn vader hebbe gedaen. Hij had mij door Brasser26 doen groeten. 't Sal goed sijn, dat uE. zijne meeninge ende oordeel sondeert. 't Beleyd tegen Bruning27 is confuys, maer dat haeren handel aen den dagh comt, is goedt ende waer dyenstigh, dat oock de actiën van Aurelianus28 wel beloont waeren.

    Denemarcken werdt hyer vrij wat oorsaeck gegeven van mescontentement, evenwel meen ick niet, dat hij hem van onsen staet sal afscheyden. 't Is seecker, dat Aurelianus op zijne voorgaende reys heeft kennisse gehadt, oock ten deele gestoockt tot het desseing, dat men 's conincx broeder29 socht in 't hoofdt te brengen tegen den cardinael. Evenwel den cardinael vindt niet quaed, dat Arsens30 hyer is, omdat hij meent hem onder den dwang te hebben, soodat hij met hem can doen wat hij wil. Bij de commissarissen ende andere dyenaers van den coning spreeckt hij van Rochelle niet, off in sulcke termen, dat hij toont, dat men daerom het generael niet en moet versuymen. 't Quaedste is, dat alle dese legatiën, dye men opdringht, hyer doen geloven, dat hij in ons landt het meeste gesagh heeft.

    Vaer wel met alle de vrunden.

    Den XXX Maert XVIcXXVIII.

    U Ed. dyenstwillige broeder
    H. de Groot.

    Adres (niet van de hand van Grotius):

    Aen mijn heer mijn heer Reigersberch, raedtsheer in den Hoogen Raedt, jegenwoordych tot Middelburch.

    Port.

    Notes



    1 - Hs. U.B. Amsterdam, coll. RK. H10i. Eigenh. oorspr.
    2 - Men zie voor deze gebeurtenissen ook no. 1244, p. 272 en n. 4 aldaar.
    3 - Zie no. 1213, p. 222 n. 6.
    4 - De Richelieu.
    5 - Zie no. 1243, p. 271 n. 12.
    6 - Zie no. 1067, p. 40 n. 9.
    7 - Sir Dudley Carleton.
    8 - Fr. van Aerssen.
    9 - Caspar van Vosbergen. Ter zake van de schepen zie no. 1235 in fine.
    10 - Gideon van den Boetzelaer.
    11 - Hierover herhaaldelijk in de brieven aan Nicolaes van Reigersberch en Willem de Groot. Zijn Grollae Obsidio is in 1629 te Amsterdam verschenen; zie Ter Meulen-Diermanse, no. 712. Over de bedoelde kaart zie het in no. 1219, p. 234 n. 9. vermelde artikel van Veenendaal.
    12 - De schilder P.P. Rubens.
    13 - Zie no. 1215, p. 227 n. 7.
    14 - Men zie no. 1200, p. 203 en n. 8 aldaar.
    15 - Maria's zuster Suzanna; zie no. 1130, p. 106 n. 5.
    16 - Q. Sertorius, Romeins veldheer, aanhanger van Marius; door zijn tegenstanders in Rome bedreigd liet hij zich overhalen contact op te nemen met de vijand van zijn vaderland, Mithridates. Zie over hem Plutarchus, Vita Sertorii en Histoire Générale, histoire ancienne, histoire romaine tome II, La République Romaine de 133 à 44 avant J.-C. 2, Jérôme Carcopino, César. Troisième édition. Presses Universitaires de France, Paris 1943, p. 539 vv.
    17 - Mithridates VI (132-63), koning van Pontus en verbitterd vijand van Rome.
    18 - Carlo Gonzaga.
    19 - Zie no. 1211, p. 221 n. 1.
    20 - Frederik Hendrik; voor de drie punten zie p. 252.
    21 - Zie II, p. 334 n. 3.
    22 - Zie no. 1200, p. 203 n. 4.
    23 - Zie no. 1242, p. 271 n. 5.
    24 - Zie II p. 104 n. 1.
    25 - Cornelis (1599-1664) of Dirck (1601-1637) zoons van Jacob Dircksz. de Graeff (1571-1638), die dat jaar burgemeester van Amsterdam was. Zie ook no. 1087, p. 61 n. 6.
    26 - Joost Brasser; zie no. 1228.
    27 - Zie no. 1244, p. 273 n. 8.
    28 - Fr. van Aerssen.
    29 - Gaston, hertog van Orléans.
    30 - Fr. van Aerssen.