Mijn Heer,
D'wtcomste sal tonen, 't gene uEd. wt mijn voorgaende schrijvens2 heeft gesien, dat sonder notable diversie, die wt Vranckerijck in de quartieren van Artois ofte Vlaenderen soude werden gedaen, niet mogelijck soude wesen, dat in Brabant bij ons leger tegens soo notabelen macht des viants, (a)lle sijne avantagiën wel menagerende, eenyge progressen souden connen geschieden. Wa(erom)me sijne Ex.tie3, naer den Gete ende Deyle was gepasseert, tot Versen gecommen, siende den viant op de vaert sijn meeste macht hadde geleyt ende hem met een groot deel hielt achter de stat van Brussel om die te protegeren, niet verder in mogende trecken, omdat alle vivres souden wesen affgesneden, is te rade geworden te logeren, gelijck met brieven van den 2 deser aen de Staten-Generael adviseerde, ontrent Leuven, niet om de stat te belegeren, want die aen een kant open was, maer om te sien, off den viant door dat middel wt sijn avantagie conde trecken ende tot een bataille locken. Vanwaer hij den vierden, soo met brieven van den vijffden selver schrijft, op het aenhouden van de mareschaux de France4, die claechden dat de Françoisen geen broot en hadden, goet gevonden hadde te vertrecken, te meer alsoo den viant, die onder het beleyt van Picolomini5 een secours van vijff duysent paerden hadde gecregen, ende noch ses duysent paerden ende 16000 voetvolck met Coloredo6 aenquam, geresolveert was Aersschot, Diest ende ander plaetsen, die achter lagen, wederom te occuperen. D'opinie is, dat sijn Ex.tie Diest off eenyge ander plaetse op den Dimmer sal soucken te stercken, om des viants lant open te houden. Iet verder nu in die quartieren voor te nemen, (d)ewijle soo veel machts tot secours van den viant comt, die alreede genouchsaem meester is van (he)t velt, weet ick niet off wel sal vallen, ende het volck qualijck soude sijn te brengen ter plaetse, daer sooveel gebreck hebben geleden. Terwijle ons leger ontrent Leuven heeft gelegen, is daer seer gevochten, mits de groote wtvallen, die sij hebben gedaen; vijff duysent soldaten sijn daerbinnen geweest, behalven de boeren ende burgerye, Grobbendonck7 heeft het commandement gehadt. Den marquis
74
d Aytona8 tanquam alter Fabius9 cunctando servavit res. Men sal misschien daer, gelijck men van de Bretons seyt: qu'après le coup ils deviennent sages, wel sien, dat het niet altijt te goet is te veel wijsheyt te willen gebruycken, want de beste occasie voor dit jaer voorbij is. Ende wie weet, off Vranckerijck van het secours, wt Duitslant gecommen, geen incommoditeyt en sal lijden?Hier stelt men vast ordre om door graeff Willem10 yet te doen entrepreneren, ende werden hem toegesonden schepen, wagens, commissarissen ende gelt, om boven off beneden wat te connen entrepreneren. Sijn leger is al tam(el)ijck sterck.
Wat men vandaer sal bij de hant nemen, verlangt men hier te horen. Den (c)ours, die dese saecke tot noch toe neempt, is Manlius11 niet favorabel, voor wien Epicurus12 ende Romulus13 van niews grote devoiren hebben gedaen; dan den slach is voor als noch gebroocken. Het verdriet hem seer bij Vindex14 te blijven, te meer omdat hij niet en is verseeckert, op wat voet vandaer comen sal. Off den weynych voorspoet, die de geconiungeerde wapenen in het begin hebben, de Duytsen, die met het accort van Saxen15 haer vinden verseth, niet sal doen wa .. kren, heeft grootelijckx sijn bedencken.
De vorsten van Lunenburg16, Hessen17, Willem van Weymar18 ende Banner19 sijn iegenwoordych bij den anderen, sullen apparent ten eenen off ten anderen resolveren. Naer d'advisen, die wij hier crijgen, soo is weynych apparentie, dat den vreden tusschen Polen ende Sweden sal werden gemaeckt ofte den tresves gecontinueert20.
Het huwelijck van den Beyer-vorst21 met des keysers dochter22 sal uEd. daer hebben gehoort, dat is om het electoraetschap buten het huys van den palsgrave23 te perpetueren.
Den heer Aytsma24 heb ick hier gesproocken, die den beste opinie niet en heeft van de subsistentie van de protestanten in Duytslant oordelende, dat sij met particuliere handelynge sullen te seer werden gedemenbreert ende d'een den anderen abuseren. Tot uEd. toont grote genegentheyt; seyt tot Wenen gevonden te hebben grote genegentheyt tot uEd., ende om deselve ten dienste van de keyser te
75
gebruycken, soo sij meenden, dat daer eenyge hope toe ware. Wat Justinus25 van die man26 oordeelt, wilde ick wel weten.De propoosten bij Numerianus27 van Felix28 gehouden tegens Xenocrates29 sijn wijtlopych geweest tenderende om te toonen, wat opinie men heeft van sijn clouckheyt ende vroomheyt. Namentlijck is verhaelt, wat bij Aristoteles30 was gepasseert, wat Caesar's volck31 ende Hasdrubal32, ten tijde Constans' gesel33 hier was, daer hadden geseyt; waerover Thucydides34 sooseer was verheucht, dat men sach een vreucht, soo sij Ioviniano35 hebben verhaelt, in sijn oogen ende gans gelaet seggende een groot encomium van loff over clouckheyt ende deucht, die hij hadde geremarqueert, ende blijde was daerin te sijn geconfirmeert, te meer also men hem hadde gesocht voor desen wijs te maecken, dat, in gevalle Sophi36 Felix wilde gebruycken, Aristoteles37 het aen soude hebben getrocken.
Wat ick binnen Rotterdam38 van nieuws hebbe gedaen, sal uEd. wt mijn susters39 brief connen sien. De Engelsche vlote wert mij geseyt dat wederom in is gelopen; heeft eenyge Franse scepen, bij de Dunckerckers genomen, gerecouvreert, om van gelijcke te mogen doen, soo de Dunckerckers werden genomen, ende alsoo sich te appropieren arbitrium maris. Het schijnt men in dat rijck ten besten tot Vranckerijck noch desen staet niet en is geaffectionneert.
Tsedert uEd. missive, in date den 18 Juny40 mij over Rouaen met het manifest van den conynck41 gesonden, heb ick geen van uEd. ontfangen.
Desen 9 July 1635.
Den derden ofte vierde Aug. sal ick in Zeelant sijn; uEd. gelieve mij daer wijtlopych te schrijven, want Calaber's gesel42 tegen die tijt daer wel mocht wesen.
UEd. dienstwillygen broeder
N.v. Reigersberg.
76
Graeff Will. sal wat van importa[n]tie voornemen43.
In dorso schreef Grotius: 9 Iuly 1635 N. Reigers.