89
Mijnheer,
Op mijn wedercomste uyt Zeelant, daer ick in vijfthien maenden tijt met seer sensibele droeffheyt twee sop lieffve ende waerde panden misse2, vinde ick verscheyde van uEd. brieven, waervan ick de particuliere beantwoordyngen sal voorbijgaen ende uEd. voortaen ontlasten van de onlusten, die deselve schijnt te nemen uyt de advisen, die ick hebbe gemeent volgens de goede genegentheyt, die ick uEd. ende de uwe altijt hebbe gedragen, schuldych te wesen. Bidde Godt alle deselve geve, dat haer best is ende dat te veel gevoelens van het gepasseerde quaet niet en verhinderen de remediën tegens hetselve.
Van het publyck, alsoo de droeffheyt mij den lust van conversatie beneempt, hebbe ick maer sommiere kennisse. De nieuwe lichtyngen, die maer geschieden voor vier maenden, gaen tamelijck voort, alles laet hem aensien om vrouch int velt te commen. De officieren hebben precisen last om halff Maert bij hare compangiën te sijn ende wert seer groote quantiteyt van greynen gemalen. Dat het nieuwe volck ontrent Maestricht sal werden versamelt om ontrent Luyck, Ceulen off tot intocht in Brabant gebruyckt te werden, hebben veel de opinie ende meenen eenyge het volck van Longeville3 hem daerbij voegen soude, doch daerop souden de keyserse mede volgen, warom apparenter is, soo eenych Frans volck daerbij comt, d(at) het alleen sal wesen een troupe reuyteren. Indien dit nieuw effort eenyge operatie tot handelynge voortbrengt, soo sullen die costen seer profitelijck sijn besteet.
Den cardinael-infante neempt oock nieuwe regimenten aen, reformeert sijn oude tot grote onlust van de Nederlantsche officieren, die meest verlaten ende het commandement de Spaense gegeven wert, om deselve Nederlanders door dat middel, soo schrijft men vandaer, den lust aen te dryngen om in Spaengen dienst, die men haer presenteert, aen te nemen. D'Oquendo4, die met meer als dertych scepen, een grote troupe Nederlantse soldaten van Dunckercke soude vertrecken, wert bij gebreck van matrosen opgehouden, die haer dagelijckx toecommen. Den vice-admirael Witte5, iegenwoordych met 9 ofte thien scepen voor Duinckercke, schrijft om hulpe, die noch soo gereet niet en is als wel waer te wenschen, maer men doet nu alle devoiren.
Den heer van Somelsdijck6 recht niet uyt. Op de comste van den Spaensen ambassadeur7 wert gewacht, naer apparentie sal hij occasie soucken weder thuys te commen.
Milander8 is eenygen tijt tot Dusseldorp bij de vorst van Nieuburg9 geweest ende gelooft men hier mede, dat sij van een co[n]federatie handelen ofte alreede gesloten hebben.
In Engelant gaen de lichtyngen voort ende de Scotten staen aen haer sijde niet stil. Op den biscop van Lincol10 heeft het den aertsbiscop11 gemunt. Milord Veen12 is secretaris in de plaetse van Couuk13.
90
Voor het toecommende hope ick uEd. beter te connen dienen.
Desen 20 Feb. 1640.
Adres: Mijnheer mijnheer de Groot, Raedt ende ambassadeur van de coninginne ende croon van Sweden bij den alderchristelijcksten coninck. Paris.
Boven aan de brief schreef Grotius: Rec. 1 Maert.
En in dorso: 2(0) Febr. 1640. N. Reig(er)sberg.