411
Mijnheer,
Den 21 deser is mij u Excell.tz hooch aengenaemen van den 14 huius2 wel geworden; bedancke mij hoochelijcken voor de geduerende goede comunicatie. Dat daerentegens de materiën, die ick volgens mijn plicht u Excell.tz te comuniceren hebbe, somwijlen soo overvloedich hier niet en vallen, is alleen de oorsaecke, dat soowel in Duytslandt als hier weynich remarquabels is passerende ende, alhoewel ick mijne brieven uyt Duytslandt noch niet ontfangen hebbe, soo sal ick doch niet voorbijgaen u Excell.tz het weynige, dat mij tsedert mijnen laetsten3 bekandt is, mede te deelen: als dat de geconiungeerde armeën noch gesepareert sijn, doch soo verre niet van malcandren, dat sij sich, als het van nooden is, tijts genoech wederom souden coniungeren connen. Sijn Excell.tz Bannier4 leyt tegenwoordich gants stil; wat dit eyndlijcken voor een eyndt sal nemen, openbaert den tijt.
Sijne Hooch.t den heere prince van Orangiën is met het geheele leger voor Bergen op Zoom opgebroocken ende tot 's-Hartogenbosch wel gearriveert. Men wil mij wel seggen, dat sijne marsche op Geldren gemunt sij, maer naer mijne opinie soo dunct mij, dat deselve op cleyn-Brabant gerecht sij om eene diversie te maecken voor de saecken van Attrecht. Wat nu daerop volgen sal, moet men verwachten.
De heeren ambassadeurs naer Sweden gaende5 sijn tot Lubeck wel gearriveert ende, alsoo deselve aldaer een schip gehuyrt hadden om recht op Stockholm te gaen, soo en twijffele ick niet, off sij sullen, indien se goeden windt hebben gehadt, aldaer wel angelangt sijn.
Hiermede sal eyndigen ende u Excell.tz in de protectie des almogenden trouwlijcken beveelen ende verblijven
u Excell.tz dienst- ende vruntwilligen
Petter Spieringc van Norshollem.
's-Gravenhaag, 23 Iuly 1640.
Boven aan de brief schreef Grotius: Rec. 1 Aug.