eLaborate
::: eLaborate options :::
    Show pagebreaks
    Show variations
    Search



    Searchform

    Fulltext search

    Search domain

    Search site
    Search current document

    Letter



    6809. 1644 april 11. Van W. de Groot.1

    Frater optime,

    Bene facis quod scriptis polemicis te hac aetate subtrahis.2 Illud male habet quod qui in te cornibus incurrunt posteriores sibi scribendi partes ut lacessiti quasi assumunt. Videtur enim apud minus doctos is qui prior silentium sibi imponit de victoria desperare, et semper in animos hominum ita solent agere scripta posteriora ut, nisi satisfiat omnibus argumentis, de tota lite moveant controversiam. Ignorat salem Latius,3 itaque eum scripto suo non inspersit, sed convitiis non abstinuit, id vocat ille salem. Pro iis quae me in ista materia amplius doces et protestatione ab Arnautio interposita4 gratias summas habeo, et vellem aliquando referre liceret.

    314

    De negotiis filii maioris nihil tibi constare miror.5 A minore litteras accepimus quae ipsum libertatis compotem nuntiant.6 Eum qui hic est libenter ad aliquod munus promotum cernerem7 et videtur imminere occasio, nam Philippus Doubletius secretarius Hagiensis8 tantum non animam agit, ut de successore non vana sit cogitatio. Est id munus honorificum;9 solus enim secretarius ubique verba facit, neque enim alium habent syndicum, et praeterea luculenti proventus, quod nemo negabit. Ipsum munus omnino pendet ex arbitrio Rationalium, inter quos plerique pro merito tuo bene tibi tuisque volunt. Nunc rogo ut pro filio sive ad Cameram, sive ad primatem aliosque amicos velis scribere,10 neque dubito quin ea res eum, ubi se tulerit occasio, voti compotem factura sit.

    Ego iam per hos aliquot dies Haga abfui,11 neque redux quicquam intellexi quod scire te velle arbitrer. Jodocum Brassardum, hospitem olim nostrum, foro cessisse12 ab aliis puto intelliges. Ea res omnes amicos, imprimis proximos, pessime habet.

    Deus Optimus Maximus te, tuam, tuos nostrosque omnes diu servet et omnia scaeva bonus averruncet,

    tibi obsequentissimus frater,
    Guilielmus Grotius.

    Raptim. Hagae, XI Aprilis 1644.

    Adres: A monsieur/monsieur Grotius, ambassadeur de la reine et couronne de Suede, à Paris. Port 18 s.

    Bovenaan de brief schreef Grotius: Rec. 20 April.

    En in dorso: 11 April 1644 W. de Groot.

    Notes



    1 - Hs. Den Haag, ARA, Eerste afd., coll. Hugo de Groot, aanw. 1911 XXIII no. 24, 302. Eigenh. oorspr. Antw. op no. 6792, beantw. d. no. 6827.
    2 - Het schrijven van een weerwoord op de Responsio ad dissertationem secundam Hugonis Grotii, de origine gentium Americanarum van de geograaf Johan de Laet (BG no. 733 en BsG no. 214) liet Grotius gaarne aan anderen over.
    3 - Op smakeloze wijze had Johan de Laet zout gestrooid over Grotius' Dissertationes de origine gentium Americanarum, Parijs-Amsterdam 1642 en 1643 (BG nos. 725-726 en 731-732).
    4 - De jansenistische theoloog Antoine Arnauld weigerde naar Rome te gaan om verantwoording af te leggen voor de leer die hij in zijn memorie De la fréquente communion verdedigd had. In een schrijven van 14 maart 1644 verontschuldigde hij zich voor zijn ongehoorzaamheid aan de bevelen van de regentesse. De tekst van de verontschuldiging stuurde Grotius mee met zijn brieven van 2 april; vgl. nos. 6794 en 6803.
    5 - De familie verbaasde zich over de lange duur van het verblijf van Cornelis de Groot in Venetië.
    6 - Grotius' jongste zoon Dirk was een frequenter briefschrijver. Hij bracht zijn oom de tijding van zijn verlossing uit Beierse krijgsgevangenschap.
    7 - Pieter de Groot, advocaat te Den Haag, keek al jaren uit naar een passende werkkring.
    8 - Mr. Philips Doubleth (1590- † eind april/begin mei 1644), secretaris 1619-1644 en ‘Haags advocaat’ (pensionaris) 1629- ca. 1643. Als ‘Haags advocaat’ werd hij opgevolgd door mr. Cornelis van Soutelande. Nu legde hij om gezondheidsredenen het secretarisambt neer (H.P. Fölting, De Vroedschap van 's-Gravenhage, p. 80-81 en p. 96, en J. de Riemer, Beschryving van 's-Graven-Hage III, p. 184-186).
    9 - Op 1 mei 1644 aanvaardde mr. Gerrit Graswinckel (1614-1669), heer van Maasland, het secretarisambt van Den Haag (Fölting, o.c., p. 109).
    10 - In aanmerking kwam mr. Johan Basius (ca. 1574-1646), rekenmeester van Holland; vgl. nos. 6827 en 6833, en A. Bijl in Jaarboek CB voor Genealogie 19(1965), p. 216-218.
    11 - Het advocatenkantoor beleefde drukke dagen. Niet alleen moest Willem de Groot op verzoek van Frederik Hendrik een advies uitbrengen over de loop van de Oude Maas, ook kreeg hij onverwachts van de drossaard Pieter Cornelisz. Hooft de taak opgedragen om hem voor het Hof van Holland bij te staan in de afwikkeling van een rechtszaak tussen een ‘paapschen huisman’ te Abcoude en de schout van Muiden (Briefw. P. C. Hooft III, p. 563-564, p. 568-569 en p. 575-576).
    12 - De gefailleerde Amsterdamse koopman Joost Brasser was in 1603 gehuwd met Margaretha Jacobsdochter van der Dussen († 1641), een achternicht van beide broers; zie no. 1744 (dl. V), en Elias, De Vroedschap van Amsterdam I, p. 78-79, en II, p. 645. Tijdens zijn bezoek aan de Republiek (oktober 1631-april 1632) genoot Grotius de gastvrijheid van de remonstrantse koopman in diens huis aan de Herengracht ‘in 't Witte Paert’ (Brandt-Cattenb., Leven I, p. 425, en Rogge, Brieven en onuitgegeven stukken van Johannes Wtenbogaert III 4, p. 179 en p. 189-190).