eLaborate
::: eLaborate options :::
    Show pagebreaks
    Show variations
    Search



    Searchform

    Fulltext search

    Search domain

    Search site
    Search current document

    Letter



    7403. 1645 april 3. Van W. de Groot.1

    Frater optime,

    De chartis si quid resciscere possum operam dabo.2 Didericum bene rem agere laetus intelligo.3 De Cornelio miror eum in hoc armorum strepitu apud Venetos conditio-

    618

    nem nondum invenisse,4 cum tamen strenue se ad bellum parent. De Blavio et Vossio scripsi nuper.5 Salmasiana brevi prodibunt.6

    Controversiam inter Societatem Indiae Orientalis et Lusitanos deputati Ordinum cum legato composuerunt,7 ut firma pax futura sit in insula Ceilonensi et alibi, ea lege ut nostri aliquantum cinnamomi accipiant, neque ultra moenia urbis Galensis iurisdictionem exerceant intra annum,8 quo vertente reliqua disputatio sit terminanda. Caeterum de privilegio societati dando ne gry quidem; protestatio ab Hollandis in Foederatorum Conventu proposita ipsis ad res suas gerendas debet iam sufficere.9 Nobili illi Thuani cognato, quem iam Roma mitti asseris, opto meliora quam Thuani filio, sed nescio an mitius cum ipso agendum sit; est enim praecipue cavendum, ne quis tangat eiusmodi unctos.10 De Torstensonio iam intellexeris; victoria insigni potitus est, nunc restat ut eius fructum metat uberem.11

    Ad te ut veniam, rogo intelligam quo res tuae in Suecia loco sint, quomodo loquantur tuae dimissoriae, quo pacto te dimissuri sint Galli et quomodo profectionem tuam sis instituturus, quae omnia non exquiro curiositate adductus, sed ut inimicis os obturem, amicis vero de tuo negotio sciscitantibus satisfaciam.12 Audio Spiringium tibi prae maritimo terrestre iter per has nostras provincias suadere.13 Cui et ego propter maris incerta

    619

    et a Danis metum accedo, interim hoc unice rogans, ut huc veniens hospitium domus meae nolis dedignari: erit ibi talis tibi libertas qualis domi tuae, reliqua supplebit affectus.

    Hic princeps aliquid magni moliri in hunc annum videtur.14 Interea nostri legati Monasterium abituri creduntur ad lenta admodum negotia.15

    Deus te, tuam tuosque omnes diu sospitet et te nobis aliquando sistat incolumem. Vale,

    tibi obsequentissimus frater,
    Guilielmus Grotius.

    Hagae, III Aprilis 1645.

     

    Qui itineris gnari sunt, putant te e Gallia in Selandiam transfretare atque inde terra Hamburgum petere debere, ut postea Lubeca vel e vicinis locis Calmariam deveharis. Nam circa Gottenburgum infesta dicunt esse itinera Danorum excursibus.16

    Adres: A monsieur/monsieur Grotius, ambassadeur de la reine et couronne de Suede, à Paris. Port 33 st.

    Bovenaan de brief schreef Grotius: Rec. 11 April.

    En in dorso: 3 April 1645 W. de Groot.

    Notes



    1 - Hs. Den Haag, ARA, Eerste afd., coll. Hugo de Groot, aanw. 1911 XXIII no. 24, 284. Eigenh. oorspr. Antw. op no. 7381, beantw. d. no. 7416.
    2 - Willem de Groot had weinig lust in de voortzetting van zijn zoektocht naar de papieren die in 1618-1619 uit Grotius' Rotterdamse pensionariskamer waren gelicht: een onderzoek in de archieven van raadpensionaris Jacob Cats en François van Aerssen († 1641), heer van Sommelsdijk, achtte hij een te riskante onderneming.
    3 - Grotius was ingenomen met de missies van de Frans-Weimarse ‘aide de camp’ Dirk de Groot naar het hof van landgravin Amalia Elisabeth van Hessen-Kassel.
    4 - De naam van Grotius' oudste zoon Cornelis kwam niet voor op de lijst van vrijwilligers die in dienst van de Serenissima het Turkse gevaar wilden keren; vgl. ‘Brieven van den Consul Sonnevelt’, in Kronijk HG 17(1861), p. 428.
    5 - Isaac Vossius bracht Willem de Groot het slechte nieuws dat de Amsterdamse drukker-uitgever dr. Joan Blaeu zijn toezegging om Grotius' Anthologia Graeca (BG no. 534) uit te geven in de ‘grecs du roi’ niet kon nakomen; zie nos. 7388 en 7391.
    6 - In september 1645 legden de Elzeviers de laatste hand aan de Librorum de primatu papae pars prima, cum apparatu van de Leidse hoogleraar Claude Saumaise (A. Willems, Les Elzevier, p. 146, no. 594).
    7 - Willem en Pieter de Groot, advocaten van de Oostindische Compagnie, hadden een bijdrage geleverd aan een compromis over de naleving van het op 12 juni 1641 gesloten Staats-Portugese wapenstilstandsverdrag op het eiland Ceylon.
    8 - Op 27 maart plaatste de Portugese ambassadeur Francisco de Sousa Coutinho zijn handtekening onder een provisioneel Staats-Portugees verdrag over de verdeling van de kaneellanden tussen fort Galle en Colombo (Prestage, The diplomatic relations of Portugal, p. 193-195).
    9 - De Hollandse afgevaardigden in de Staten-Generaal weigerden te berusten in het besluit van de gewesten Gelderland, Utrecht, Friesland, Overijssel en Stad en Lande om het octrooi van de Verenigde Oostindische Compagnie ‘impetrabel en open voor een ieder’ te verklaren. In mei verenigden de strijdende partijen - met uitzondering van Friesland - zich in een voorstel ‘de voorschr. oude Compagnie, den 4 Maert te voren gebroken, te redintegreren en te herknopen en sulcx deselve te continueren tot ultimo December van dat jaar’ (Pieter van Dam. Beschryvinge van de Oostindische Compagnie I, deel I, p. 65-67).
    10 - De Franse gardeofficier François Le Dangereux, heer van Beaupuis (Beaupuy), neef van Jacques-Auguste de Thou, achterneef van de in 1642 terechtgestelde koninklijke bibliothecaris François-Auguste de Thou, moest zich verantwoorden voor zijn aandeel in het ‘desseing’ tegen het leven van kardinaal Jules Mazarin. Bij nader inzien ging paus Innocentius X niet in op een Frans verzoek tot uitlevering van de ‘important’.
    11 - De Zweedse veldmaarschalk Lennart Torstensson had op 24 februari/6 maart bij Jankov (ten noorden van Tábor) slag geleverd met de keizerlijke troepenmacht.
    12 - Grotius' terugroeping was het gesprek van de dag in Den Haag (no. 7388). Willem de Groot, die niet de precieze inhoud kende van de brieven van koningin Christina aan haar ambassadeur te Parijs, dd. 30 december 1644/9 januari 1645 (no. 7242), viel van de ene verbazing in de andere.
    13 - Zie het antwoord van de Zweedse resident Petter Spiring Silvercrona (no. 7404) op Grotius' verzoek om in een Franse haven een oorlogsschip gereed te houden voor een reis over Göteborg naar Stockholm.
    14 - Het ‘groot desseyn ende entreprinse’ van Frederik Hendrik in Vlaanderen. De prins had drie plaatsen aangewezen die in aanmerking zouden kunnen komen voor een belegering: Antwerpen, Brugge of Hulst (Het Staatsche leger IV, p. 143; Kernkamp, De sleutels van de Sont, p. 178-180).
    15 - De Staten-Generaal stelden een beslissing over hun ‘besendinge’ naar Munster telkens uit. Pas na de totstandkoming van de vrede van Brömsebro-Kristianopel (23 augustus 1645) kwam er meer vaart in het beraad over de instructie en de samenstelling van de delegatie. Toch zou het nog vier maanden duren voordat de acht Staatse gevolmachtigden ook werkelijk reisvaardig waren: op 11 januari 1646 maakten de heren eindelijk hun opwachting in Munster (Poelhekke, De Vrede van Munster, p. 175-179, p. 201-204 en p. 213).
    16 - De schepen die de Zweedse koninklijke commissaris Louis de Geer in de Republiek had gecharterd voor de beveiliging van de haven van Göteborg, waren in februari heengezonden (no. 7349). Op dit moment keken de inwoners van de Zweedse havenstad reikhalzend uit naar de terugkeer van de vloot van admiraal Maerten Thijssen Anckarhielm (Oxenst. Skrifter 2. afd., VIII, p. 633, p. 643 en 655).