Mijnheer,
Ick ben van Zuderacker wedergecomen te Calmarn,2 hoopende morgen nae Stockholm te gaen over land, eenige der mijnen te zenden t'scheep door de wadden. Mij is veel eers geschiet te Zuderacker van zijn Excellentie ende d'andere Swedische gezanten, welck[e] alle meenen haest te volgen nae Stockholm ende vandaer te verwachten de successen van het oorlogh, die alrede goed zijn, alsoo Bornholm, uitgenomen een fort, is becomen door de vloot van de heer Wrangel, eenige zeggen oock Gotlant door de vloot gecomen uit Swede, doch dit is onzeecker.
De voorslagen van mijnheer den ambassadeur van Vrancrijck3 comen niet bij op 't stuck van de plaetzen die de Sweden willen houden tot verzeeckering.4 Die van de Vereenigde Nederlanden hebben wel haere oorlogschepen tot verseeckering van de coopvaerdijschepen doen passeren door de Zond, maer zonder crijgsvolck die men meende dat daerbij zoude zijn. D'heer Cracouw bij d'heer Reveclauw, cantzlier van den coning van Denemarcken, gevraegt zijnde wat de mening was met zulcken doortocht zeide zulcx niet te weten,5 maer dat hij zoude zenden aen den admirael Witten Wittenszoon,6 dewel-
680
cke tot antwoord gaf de last te hebben de coopvaerdijschepen te convoyeren sonder tol te betaelen. De Sweedsche tot Elsenburg hebben de Nederlandsche vloot met eerschoten begroet; die van Elsenoor niet, maer wel daernae die van Coppenhage.7 Vereor ne media via nulla sit via, quae nec inimicos tollit, nec amicos obligat.8Vanwegen het Engelsche parlement is te Zuderacker gecomen ende is nu hier met ons te Calmar d'heer Botlei, colonel eertijds gedient hebbende ende noch pensioen hebbende van Sweden.9 Heeft geen qualiteyt. Gaet met brieven nae de coninginne. Op de commerciën zoude iet connen gehandelt werden, anders niet.
Tot Calmar, 15/25 Iunii 1645.
Adres: Mijnheer/mijnheer van Reigersberg, eerste raidt in den Hoogen Raide van Hollant, in Den Hage. Port.
In dorso staat in een onbekende hand: Den 25 Juny 1645 uyt Colmar.