eLaborate
::: eLaborate options :::
    Show pagebreaks
    Show variations
    Letter



    6727. 1644 februari 22. Van J.A. Salvius.1

    Hochedeler, gestrenger, insonders hochgeehrter herr ambassadeur,

    Ew. Excell. verschiedene bissher an mich abgelassene schreiben hab ich nach vndt nach wol erhallten vndt den zustandt selbiger orthen jedesmahl mehreres darauss ersehen, für welche communication ich mich dienstfr[eundtlich] gegen ihro bedancke, vndt dabey bitte, sie in keinem vnbesten vermercken wollen, dass mit der danckbaren reciprocation ich so lang aussgeblieben, woran allein vrsach ist, dass so gar wenig von würdiger materie dieses orths, sint meiner anherkunfft2 vorgeloffen, ich aber mit schlechten vndt vergeblichen sachen sie nicht gern beschweren mögen, in dem ohne das ich nicht zweiffele, sie das geringe, so etwa von hier avisirt werden können, auss meines secretarii wochentlichen berichten werden ersehen haben.

    Vnsser friedensnegotium beruhet annoch in den terminis, wie es bey meiner anherkunfft gewesen, vndt erwarten wir noch den ankunfft der herren Frantzösischen gesandten, wiewol nun mit etwas besserer hoffnung alss bissher, in dem vom letzten Ianuarii

    168

    st[ylo] n[ovo] sie anhero geschrieben haben,3 dass sie die nunmehr gefolgte woche von ermeltem dato, auss dem Haag vffbrechen vndt vff die Münsterische raise sich begeben wollten, welchem nach wir in muthmaassung stehen, dass sie beraits vff der raise würcklich begrieffen sein werden, vndt wirdt der herr ambassadeur Oxenstirn, so bald er nur nachricht davon erlangt, ebenfalls alsso fort vffbrechen vndt anhero sich erheben.4

    Vnterdessen haben die Dänischen gesandten5 diesen orth quittirt, vndt allein den thumbdechant Langerman zu ruck gelassen,6 welcher, was nothwendig, beobachten soll, sie selbst aber sollen zu Bremen oder Staade so lang verbleiben wollen, biss sie sehen würden, ob die newe missverstände zwischen beeden crohnen Schweden vndt Dennemarck sich nicht in der güthe wollen beylegen lassen? Worzu daher mann einige hoffnung schöpfet, weiln, wie von Hamburg vndt andern orthen anhero geschrieben wirdt, etzliche Dänische reichs räthe zu dem ende nacher Schweden sollen sein geschickt worden.7

    Immittelst gebe Ew. Excell. ich, vermittelst der beygefügten abschrifften zu sehen, wass dieses wesens halber zwischen mir vndt denen herrn Frantzösischen ambassadeurs verwiechener tagen vor schreiben gewechselt worden,8 worauss vnter anderen sie, wass etwa die vornehmbsten vrsachen des Hollsteinischen einfalls sein mögen, so lang abnehmen können, biss eine mehrere nachricht desshalb auss der crohn kommen wirdt, vndt soll, mit communication dessen, so ferner in dieser so wol alss anderer materie würdiges fürkompt, Ew. Excell. jedesmahl zur handt gegangen werden, die ich hiermit Gottes starckem schutz zu allem selbst wünschenden wolergehen gantz getrewlich empfehle, vndt verbleibe,

    Ew. Excell. dienstbereitwilligster allezeit,
    J.A. Salvius m.p.

    Ossnabrück, den 12/22. Februarii 1644.

     

    PS. Illustrissime domine,

    Ut Excellentia vestra intentionem regiae Maiestatis dominae nostrae melius videat, mitto apographa mearum literarum ad legationem Gallicam.9 Nec ego nec dominus legatus Oxenstierna quidquam scivimus vel e Suecia vel ab exercitu de hibernis in Cimbria capiendis, antequam iam capi coeperunt. A regina v[ero] literas cepimus datas Stocholmii die ultima anni praeteriti,10 in quibus dicit se brevi cuncta in Gallias et ad Foederatos

    169

    relaturam nobisque veras causas cum circumstantiis communicaturam. Interim fere videtur sperare amicabilem compositionem, ut cum initio aestatis bellum in caesarem redintegret. Protestantes Imperii ordines aegre ferunt regem Daniae hoc pacto ab officio mediationis impediri,11 a quo nobiscum multum suae restitutioni promittebant. Galli et Batavi verentur ne Suecis novo bello irretitis utrique non sufficiant, atque ita molem sibi incubituram longe maiorem. Idem landgravia.12 Hostes Passavii videntur deliberaturi qua ratione hanc mutationem suis usibus aptent.13

    Hic et Monasterii nemo ordinum adhuc comparuit14 mora Gallorum. Praesentibus Gallis caeteri se affuturos pollicentur. Nisi Deus pacem dederit, pluribus difficultatibus adhuc immersa videtur quam e quibus facile eluctetur.

    Quas misit mihi rationes Excellentia vestra, eas statim Hamburgam misi.15 Poterunt, si placet, adhuc signatae mitti, quamquam non video magnopere necessum esse ut, cum literis Excellentiae vestrae comitentur, peculiariter signentur.

    Optime valeat Excellentia vestra suoque eximio nomini dicatissimum redamare ne desinat

    J.A.S.

    Loui[s] de Geere mense Ianuario e Suecia Lubecam venit per mare;16 inde transiit in Batav[i]am. Ab eo vel Spiringio Excellentia vestra particulariora rescire poterit de rebus Sueo-Danicis.17

    Adres: Illustrissimo domino legato Grotio.

    In dorso schreef Grotius: 22 Febr. 1644 Salvius.

    Onderaan de minuut te Stockholm staat: Zu h. amb. Grotium vom 12. Febr. 1644.

    Notes



    1 - Hs. Den Haag, ARA, Eerste afd., coll. Hugo de Groot, aanw. 1911 XXIII no. 10 (1644, 1). Oorspr. Postscriptum en ondertekening eigenhandig. De Duitse brieftekst is geschreven door secretaris Georg Keller. Minuut aanwezig te Stockholm, RA, Adler Salvius' Saml. E 5256. Beantw. d. no. 6767.
    2 - De Zweedse gevolmachtigde Johan Adler Salvius was op 17/27 november 1643 in Osnabrück gearriveerd.
    3 - De boodschap van de Franse gevolmachtigden Claude de Mesmes, graaf van Avaux, en Abel Servien, dd. 31 januari 1644 (Acta pacis Westphalicae; Die Französischen Korrespondenzen I, p. 859, en Die Schwedischen Korrespondenzen I, p. 177).
    4 - Pas op 11/21 maart kreeg de Zweedse gevolmachtigde Johan Oxenstierna de verzekering dat de Franse delegatie binnenkort in Munster haar opwachting zou maken. Deze tijding spoorde hem aan tot het vaststellen van een datum voor zijn vertrek uit Minden (Acta pacis Westphalicae; Die Schwedischen Korrespondenzen I, p. 191-193).
    5 - Op het woord ‘gesandten’ volgt in de Stockholmse minuut: ‘vff befelch ihres königs’.
    6 - Het vertrek van de Deense delegatieleden Just Høg, Gregers Krabbe en Christopher von der Lippe uit Osnabrück. Alleen de Hamburgse domdeken Lorenz Langermann hield zijn verblijf ter vredesconferentie nog tot de tweede helft van augustus 1644 aan.
    7 - Tijdens zijn oponthoud in Hamburg had de Deense kanselier Just Høg de indruk gewekt dat de Deense rijksraden bereid waren om met Zweedse koninklijke commissarissen in onderhandeling te treden; vgl. Acta pacis Westphalicae; Die Schwedischen Korrespondenzen I, p. 142-143, en Res. SH, dd. 4 februari 1644.
    8 - De brieven van de Franse gevolmachtigden, dd. 10 en 18 december 1643, werden door Johan Adler Salvius beantwoord met twee in het Latijn opgestelde rechtvaardigingen, dd. 20/30 januari en 1/11 februari 1644 (Acta pacis Westphalicae; Die Schwedischen Korrespondenzen I, p. 145-147, p. 162-163 en p. 177).
    9 - Supra, n. 8, en hs. Den Haag, ARA, Eerste afd., coll. Hugo de Groot, aanw. 1911 XXIII no. 8, nos. 18 en 19.
    10 - Voor de ontvangst van poststukken uit Zweden; zie nos. 6699 en 6711, en Acta pacis Westphalicae; Die Schwedischen Korrespondenzen I, p. 114. In de laatste dagen van december 1643 vaardigde de Stockholmse kanselarij ook de eerste brieven van konin- gin Christina aan haar bondgenoten uit: ‘Communicatoriae ad Ordines Generales foederati Belgii super motibus Danicis, etc.’ (Stockholm, RA, Riksregistratur, 1643II, Tyskt och Latinskt, f. 406r-433r). De brieven aan de Franse regering kregen pas op 27 januari/6 februari 1644 een definitieve vorm; zie no. 6696.
    11 - De discussie over het aanhouden van de koning van Denemarken als bemiddelaar ter vredesconferentie.
    12 - In een brief aan rijkskanselier Axel Oxenstierna, dd. 18/28 februari 1644, moest Johan Adler Salvius constateren dat Frankrijk, de landgravin van Hessen-Kassel en de evangelische rijksstanden de breuk met Denemarken betreurden (Acta pacis Westphalicae; Die Schwedischen Korrespondenzen I, p. 172-177, en Dickmann, Der Westfälische Frieden, p. 119-122).
    13 - Tijdens het krijgsberaad in Passau werd er druk gespeculeerd over de gevolgen van de verplaatsing van de krijg naar het noorden van Duitsland. De vertegenwoordigers van de keizer en de hertog van Beieren voorzagen een grotere vrijheid van handelen in de Zuidduitse en Habsburgse landen (Urk. u. Act. I, p. 848-849).
    14 - De Zweedse gevolmachtigden hadden in een schrijven van 14/24 november 1643 een aantal Duitse rijksvorsten en steden uitgenodigd om vertegenwoordigers naar de vredesconferenties te zenden; vgl. no. 6669. De respons was niet overweldigend. Eenmaal in Munster gearriveerd namen de Fransen het initiatief om een nieuwe uitnodiging te laten rondgaan (Acta pacis Westphalicae; Die Französischen Korrespondenzen I, p. LVI-LVII).
    15 - De rekeningen en declaraties waarvan Grotius melding maakte in zijn brieven van 9 januari (no. 6636), 16 januari (no. 6647) en 30 januari 1644 (no. 6677).
    16 - De Zweedse koninklijke commissaris Louis de Geer was op 22 januari in de Zweedse havenstad Kalmar aan zijn reis naar de Republiek begonnen (Gazette 1644, no. 18, dd. 20 februari 1644). Op de 16de februari kwam hij in Amsterdam aan (‘Brieven van Louis de Geer’, in BMHG 29(1908), p. 243-245).
    17 - Harald Appelboom en de Zweedse resident Petter Spiring Silvercrona brachten Grotius het nieuws van de aankomst van Louis de Geer in de Republiek (nos. 6725 en 6728).
    Search



    Searchform

    Fulltext search

    Search domain

    Search site
    Search current document

    [text]
    [text]
    [text]