eLaborate
::: eLaborate options :::
    Show pagebreaks
    Show variations
    Search



    Searchform

    Fulltext search

    Search domain

    Search site
    Search current document

    Letter



    164

    6725. 1644 februari 22. Van H. Appelboom.1

    Illustrissime et excellentissime domine legate, domine et patrone observandissime,

    Dolendum est ita inquietari iter terrestre maritimumque ut, cum maxime interesset, literae ultro citroque necdum commeare possunt.2 Glacies ita soluta et conglobata est, ut magnas transmeandi difficultates pariat.3 Rex ipse Fiuniam aliquot millibus insedit.

    Dominus Ludovicus de Geer hodie Hagam Comitis tendit, ut cum residente domino Spiringio commissa sibi negotia curet.4 Retulit mihi reginam, rectores, senatum et totam denique Suediam in optimo statu se reliquisse. Tantus Suedis omnibus animus fuit ad hoc bellum, ut sua sponte arma, equos et ipsos se offerant subditi. Gustavi Hornii Excellentia non modo lustraverat exercitum Jenecopiae, sed etiam in Sconiam progressus erat.5 Declaratio causarum belli parata erat sed nondum publicata,6 forte quod existiment per angustas Daniae res adhuc mutari posse vicinis animos.

    Statim atque noster residens dominus Fegreus-Strömfeld Helsingorae iussus erat se domi suae continere, gubernator Holmensis a r[egni] S[uedici] cancellarii Excellentia quaesivit, quid de Daniae regis residente fieri iuberet,7 cui mox cancellarii Excellentia respondebat: Putasne plus Dano iuris esse in ministros, subditos navesque nostras quam nobis in personas bonaque eius? Quin itaque residentem regis Daniae cum familia sua in arresto detines? Hisce addidit etiam dominus de Geer tam iustas esse nobis belli causas, ut iisdem publicatis mirentur plerique non prius nos Daniae regnum infestasse; affirmabat enim hoc factum esse magno pacis universalis, commerciorum, iuris publici bono. Ita enim Balticum mare fretumque a vexationibus Danicis liberari, pacem desideratissimam amplius a subdolo mediatore8 non turbari et foedera contra omnia iura inita cum vicinis toti orbi nota irritaque fieri.

    In Holsatia Juthiaque nihil novi gestum est. Campimarescalli castra Haderslebiae,9 Koningsmarchii Horneburgi sunt,10 hiberna per Juthiam, Holsatiam, Bremensem distric-

    165

    tum diffusa. Cesareae copiae adhuc quiescunt; nonnullae Moravicas urbes Suedis addictas a commeatu prohibere student.11 Libenter transferre bellum in Holsatiam satageret caesar, nisi Ragotzius ita in armis esset, ut plerique haud dubitent iam tandem erupisse hostilitatem.12 Urbs Hamburgensis neque Suedis neque Danis amplius colligere milites permittit.13

    Dominus Chemnitius a magistratu Gedanensi iam domum revocatus mihi valedixit.14

    Deus illustrissimam Excellentiam vestram diu servet incolumem florentemque, illustrissime et excellentissime domine,

    illustrissimae Excellentiae vestrae humillimus et devotissimus servitor,
    H. Appelboom.

    Amstelodami, 22 Februarii 1644.

    Bovenaan de brief schreef Grotius: Rec. 4 Martii 1644.

    Notes



    1 - Hs. Den Haag, ARA, Eerste afd., coll. Hugo de Groot, aanw. 1911 XXIII no. 15 (1644, 7). Eigenh. oorspr. Antw. op no. 6709, beantw. d. no. 6748.
    2 - Langs omwegen kwam er nieuws binnen over de strijd aan weerszijden van de Sont.
    3 - Het kruiende ijs in de Kleine Belt redde koning Christiaan IV van Denemarken van een Zweedse opmars naar het eiland Funen.
    4 - De aankomst van de Zweedse koninklijke commissaris Louis de Geer in de Republiek (16 februari). In zijn bagage bevonden zich de brieven waarin koningin Christina van Zweden het optreden van haar leger tegen de koning van Denemarken rechtvaardigde (Stockholm, RA, Riksregistratur, 1643II, Tyskt och Latinskt, f. 406r-433r (communicatoriae ad ordines Generales foederati Belgii super motibus Danicis, etc., dd. 20/30 december 1643)). Enkele documenten had de commissaris al aan de Zweedse resident Petter Spiring Silvercrona doen toekomen; vgl. no. 6728, en ‘Brieven van Louis de Geer’, in BMHG 29(1908), p. 243-245.
    5 - Op 16/26 januari 1644 had de Zweedse veldmaarschalk Gustav Karlsson Horn te Jönköping het bevel op zich genomen over het leger dat de Deense gewesten Halland, Skåne (Schonen) en Blekinge moest binnenvallen.
    6 - Het Zweeds Manifest van 16/26 januari 1644; zie no. 6697.
    7 - De gijzeling van de Zweedse resident Johan Fegraeus-Strömfelt had tot gevolg dat gouverneur Klas Fleming (SBL XVI, p. 139-144) niet langer de aanwezigheid van de Deense resident Peder Vibe in Stockholm duldde (Fridericia, Danmarks ydre politiske historie II, p. 378-379, en Svenska Riksrådets Protokoll X (1643-1644), p. 456-460).
    8 - Koning Christiaan IV had in de strijd om de hegemonie over de Oostzee zijn geloof-waardigheid als vredesbemiddelaar te Munster en Osnabrück opgeofferd aan zijn persoonlijke belangen.
    9 - De Zweedse opperbevelhebber Lennart Torstensson had zijn kwartier te Haderslev nog niet opgebroken. Voor menigeen een teken dat de Zweden tegenslag ondervonden bij de oversteek over de Kleine Belt.
    10 - Generaal-majoor Hans Christoph, graaf van Königsmarck, was eind januari met het Zweedse expeditieleger het aartsbisdom Bremen binnengevallen. Zijn manschappen legerden thans in het gebied tussen Stade en Buxtehude.
    11 - Enkele schermutselingen hadden plaatsgevonden in de omgeving van de Zweedse garnizoensstad Olomouc; zie no. 6730.
    12 - De mars van de Zevenburgse vorst György I Rákóczi naar de Hongaarse grens (de omgeving van Kośice (Kaschau)) zaaide onrust in het keizerlijke kamp.
    13 - De Hanzesteden hielden zich neutraal in de strijd.
    14 - In mei 1643 attendeerde Harald Appelboom de Zweedse ambassadeur op een verhandeling die Joannes Fredericus Chemnitius, secretaris van Danzig, hem vanuit Hamburg had toegezonden; vgl. no. 6221 (dl. XIV). Het gebaar werd gewaardeerd, zodat de communicatie niet bij die ene verhandeling bleef; zie nos. 6607 (dl. XIV) en 6629.