Mijn Heer,
Over drie dagen heb ick uEd. geadviseert2, dat ons neeff3 sondach lestleden hier is gepasseert, Godt wil sijn leytsman sijn.
Wt Constans4 kan ick wel mercken, dat de Aertbesiën5, soo toegemaeckt, niet seer smaeckelijck sijn. Felix6 doet voorsichtych, dat hij in tijts sorge draecht, want nu Otho7 wech is, sal Aelianus8 soo veel niet connen wtrechten. De Bloem-
352
cool9 heeft oock sijn aemulos. Iovinianus10 seyt dat te hebben connen mercken aen propoosten van Van den Honert11, die hem vraechde, off Iustinus12 oock van13 Sophi14 was ambassadeur15, ende hem redenen gegeven werden, waerom hij het most geloven, toonde hij verwondert te sijn, van Caius'16 volck contrari immers twijfelachtych daervan te hebben hooren spreecken.Philemons17 saecken staen niet te beteren; daerom sal goet sijn, dat Constans' gesel18 hem wel stelle met sijn Neeff19.
Van Serranus20 spreeckt men niet meer off hij doot waer; off Aristoteles21 hem wederom levendych sal maeck[en], sullen wij sien; binnen acht dagen comt hij hier.
Cimon22 is noch met Alcaeus23 besych. Vindex24 is niet wel tevreden, doch doet tot noch toe daervan geen publycke demonstratie. De Latou25, dencke ick, sal maecken van de Endivie26 claer te wesen ofte eerst spreecken, als men siet, dat het daerop aencomt.
De Francfortse tijdyngen vandage over Amsterdam gecommen seggen, dat die van Ments met negenhondert mannen hebben overvallen Gustavusburch, daer dat inlagen ses hondert kaisersche, dewelcke sij meest alle hebben doot geslagen, de provisiën van wijn daerin gevonden in Ments gebracht. Die van Hanouw hadden een quartier, van de keysersche met een regiment beseth, opgeslagen, defenderen haer wel, presenteren haer op het Francfortse accoort den keyser27 over te geven; volck in te nemen toonen sij niet geresolveert.
353
Desen middach heb ick gesien een brieff van monsieur Caluwaert28, garnisoen houdende binnen Maestricht; adviseert, dat de gevangenen bij de Fransoisen in de bataille van Avennes, op prins Thomas29 verovert ende in die stat binnen een commanderie bewaert, door een muyr wt de plaetse, daer sij in waren gesloten sijnde gebroocken, daer hulpe hebben gevonden bij den coster30, die haer sleutels van alle sloten heeft gesubministreert ende door de kercke op de strate heeft gebracht, alwaer soo goede guides, daertoe geapposteert, hebben gevonden, dat sij, sonder van yemant te wesen gesien, wt de stat sijn geraeckt door een passage op een cleyn rivierken, genaemt le Iact, daer een ijser traille was, doch niet tot aen het water toe, ende tusschen de traille ende de gront was ontrent twee voet spacie; hebben haer plat nedergeleyt, sijn een voor een tusschen de traille ende de gront door het water gecroopen ende hebben buyten de stat gevonden personen, die op haer pasten, die deselve hebben gebracht in een stat van den viant, soo den naem (mij) is vergeten, Nueille, waar sij op den middach sijnde gearriveert de stat eerst door het lossen van het canon daervan is geadviseert. Dit heele beleyt is gebrouwen, soo men schrijft, bij de geestelijcke, ende mach dienen tot preadvertentie, datter niet erger op en volge.
Een dach geleden heb ick mij geïnformeert, off een seeckerder off corter wech tot bestellen van de brieven was te vinden, doch wert mij geseyt geen andere te sijn als over Zeelant, die mons.r Billiant31 gebruyckt. Dat traech overcommen is bij faulte van scepen ende contrari wint. Ick sal geen occasie versuymen van schrijven, verwachte uEd. van gelijcke sal doen. Bidde om mijn gebiedenisse.
Desen 22 Nov. 1635.
Diogenes' man32 bewaert Manlius'33 plaetse, niemant anders. Nomadum more vivitur, nemo ubi audit neminem34.
Adres: Mevrouw Mevrouw De Groot Tot Paris.
In dorso schreef Grotius: 22 Nov. 1635 N. Reig.
En op de adreszijde: Rec. 17 dec.