eLaborate
::: eLaborate options :::
    Show pagebreaks
    Show variations
    Search



    Searchform

    Fulltext search

    Search domain

    Search site
    Search current document

    Letter



    4945. 1640 november 24. Aan N. van Reigersberch1.

    Mijnheer,

    Ick en verstae uit mijnheer Spierinck2 niet van 't gehandelde in Swede, weet alleen,

    635

    dat hetselve noch secreet werdt gehouden. Ick meen, dat meer in 't gerucht is als in der daet ende dat het gerucht selve ergens toe can dienen.

    Mijnheer Camerarius3 schrijft mij, dat hij sijn afscheit heeft becomen op sijne lange sollicitatie, maer noch de brieven tot sijne dimissie dienende aen de Staten-Generael niet en heeft ontfangen, dewelcke hebbende ontfangen ende overgelevert meent, soo 't schijnt, te Utrecht te gaen woonen ende mijnheer Spierinck het velt te ruimen.

    D'heer Somerdijck4 absentem me vel verberet. Het quaed, dat hij mij can doen, is clein.

    De redenen wilde ick wel weten, waerom d'heer van Matenes5 sich excuseert.

    In Vrieslant sal apparentelijck de saecke gaen soo sijne Hoocheit wil ende dan soo voorts.

    Nec in astra lenta veniet, ut Bacchus, via6.

    Wat van Huissen7 voort sal vallen, sal ick garen verstaen, als oock nopende d'inquartiering in de stiften, staende onder den churfürst van Colen8. Van het licentiëren van de trouppes meene ick niet dat iet nader sal vallen.

    De trefves meene ick niet, dat bij sijne Hoocheit begeert werdt om vele redenen, maer laet altemet de geruchten loopen om van Vrancrijck te meer te trecken.

    Monsieur de la Tuillerie9 is hier in goeden aensien; heeft sijne ambassade te Venetië wel uitgevoert ende de digniteit van de croon van Vrancrijck wel geconserveert. Hij in Den Hage ende d'heer D'Avaux te Hamburg10 arbeiden seer om sonder uitstel continuatie te becomen van de twee-alliantie, maer hoe 'tgunt in Italië gehandelt werdt soo in Swede als in Hollant sal smaecken, sal te sien staen. De Fransoisen souden ons garen doen geloven, dat sij vrede ofte trefves in Italië mogen maecken sonder ons consent ende willen het artyckel van ons tractaet, die saeck raeckende, alleen tot Duitschlant restringeren. De onsen connen dat soo niet begrijpen, dewijl de woorden generael sijn. Dat monsieur Brasset11 seit, dat ick hier nu wel ben, is niet sulcx, dat ick mij daerop can verlaeten, maer dewijl wij staen op poincten van de alliantie te laeten exspireren ofte continueren, soo meenen sij dat mijne advysen daerin wat connen gelden, 'twelck ick nochtans niet seer en gelove siende, dat de particuliere interesten overal seer domineren.

    Van de Fransoisen can ick in desen tijdt niet adviseren, wat sij doen, alsoo de winter sulcx belet, maer wel wat sij seggen. Nu seggen sij, dat sij 't Fransche leger in Duitschlant willen vermeerderen met sesduisent man te voet, twaelffhondert paerd, nieuwe lichtinge, die niet soo haest voltrocken can werden. Den hertogh van Longueville12 self werdt hier verwacht om hier te verwinteren. Sij seggen oock, dat sij sesduisent man senden tot hulpe van de Catelans, welcke Catelans sij seggen te sijn tot sestichduisent man in wapenen, ick denck bij beurte. Maer veele hebben hier advysen, dat Tortosa, een stadt in die quartieren, sich heeft versoent met den coninck van Spaegnië ende dat apparent is, dat veele anderen sullen volgen. Immers nae mijne opinie is dat stuck seer onseecker ende de Fransoisen die onseeckerheit siende sullen niet licht gelt noch volck hazarderen.

    In Groot-Bretaegne schijnt, dat de saecken tot noch toe meer gaen tot verbittering dan

    636

    tot versachting, alsoo den coninck in 't openen van het parlement de Schotten tot verscheide maelen als rebellen heeft beschreven, welcke manieren van spreecken, als groote macht daer niet bij en is, meer verbitteren als verschricken.

    Men hout hier, dat de Fransche trouppes in de Weteravie groot peryckel loopen, alsoo de keiserschen sterck werden daerontrent ende de verstercking van deselve Fransche trouppen niet soo haest bij sal comen. Voorts seit men dat Leopold13 Fridberg, Haetzfeld ende Lamboi14 Calcar gaen belegeren.

    Eenige Switsersche regimenten sijn gelicentieert bij Leganés15 ende de pensioenen aen de Grisons werden niet betaelt; off dit is bij gebreck van 't gelt ofte, soo ick meer meene, omdat de Spaegnaerden eenigh advantage daerdoor van die nae 't gelt seer gapende natiën willen trecken, staet te bedencken.

    Den viceroy van Sicilië16 gaende nae Regenspurg met last om te commanderen de cleine armée, die ontrent Constance ende Hohentwiel is, had bij hem, soo men ons seit, drie hondertduisent ducaten. Een Switsersche colonel in Tirool17 hem waernemende heeft van dat gelt genomen tienduisent croonen, die de Spaegnaerden hem schuldigh waeren.

    De Heer Erlach18 werdt hier verwacht, sal wel ontfangen werden, voorseeker oock gemaect maerschalck van Vrancrijck om de levering van Brisac ende andere plaetsen, waeraen Vrancrijck in dese tijden ten hoochste waer gelegen. Ossenville19, die nu vanwegen den coninck volcomen meester is van Brisac, herstelt den Elsaetschen adel in haere goederen, mede haer verbindende aen Vrancrijck. Ontrent Hohentwiel geschiet niet gedenckenswaardighs ende 't verloop van de keiserschen aldaer is groot.

    Den 24 Nov. 1640.

     

    Ons werdt geseit, dat den coninck van Spaignië uit sijn leger, sijnde van vijftichduisent man, tienduisent heeft gesonden in Catalogne door Tortosa.

    Men begint hier in 't werck te stellen le soux partiaire van alle coopmanschappen20. De clergé sal moeten geven het seste paert van haer incomen ofte in plaetse van dien ses millioenen.

    Eenige edelluiden uit Poictou sijn gebracht in de Bastille, omdat sij daer eenige seditie hadden willen aenrechten in faveur van de Fransche heeren, die in Engelant sijn.

    Men sal wisselen de gevangenen tusschen Vranckrijck ende de Spaensche Nederlanden, waeronder Enckefort21 mede sal uitgaen, maer niet Jan de Waert22.

    Van de Turck hooren wij, dat hij een groote vloote heeft aen den uitganck van de Neper.

    In dorso schreef Van Reigersberch: Broeder de Groot, den 24 Novem. 1640 uyt Paris. Nec in astra lenta veniet, ut Bacchus, via.

    Notes



    1 - Hs. Amsterdam, UB., coll. RK. R 16c. Eigenh. oorspr. Niet ondertek.
    2 - Petter Spiring Silvercrona; vgl. zijn brief dd. 12? december, no. 4925.
    3 - Ludwig Camerarius, Zweeds gezant in Den Haag. Zijn brieven aan Grotius van 1640 ontbreken; vgl. echter Grotius' antwoord aan hem, no. 4940.
    4 - François van Aerssen, heer van Sommelsdijk; hij was gekozen tot Hollands afgevaardigde ter Staten-Generaal.
    5 - Johan van Mathenes; hij had een benoeming in de Raad van State geweigerd.
    6 - Seneca, Hercules furens 66.
    7 - Huissen was bezet door Hessische eenheden.
    8 - Ferdinand van Beieren, keurvorst-aartsbisschop van Keulen.
    9 - Matthieu (Gaspard) Coignet, sieur de La Thuillerie, graaf van Courson, Frans gezant in Den Haag.
    10 - Claude de Mesmes, graaf van Avaux, Frans gevolmachtigde te Hamburg.
    11 - Jean Brasset, Frans gezantschapssecretaris in Den Haag.
    12 - Henri d'Orléans, hertog van Longueville.
    13 - Leopold Wilhelm, aartshertog van Oostenrijk.
    14 - Melchior von Hatzfeldt und Gleichen en Wilhelm, baron van Lamboy.
    15 - Diego Mexía Felípez de Guzmán, markies van Leganés, Spaans goeverneur van Milaan.
    16 - Francisco de Mello, graaf van Assumar, markies van Tor de Laguna.
    17 - Niet geïdentificeerd.
    18 - Johann Ludwig von Erlach, goeverneur van Breisach.
    19 - Paul Le Prévost, baron van Oysonville.
    20 - Zie no. 4944, n. 9.
    21 - Adriaen von Enkefort.
    22 - Johan van Werth.