eLaborate
::: eLaborate options :::
    Show pagebreaks
    Show variations
    Search



    Searchform

    Fulltext search

    Search domain

    Search site
    Search current document

    Letter



    6030. 1643 januari 9. Aan W. de Groot.1

    Mi frater,

    Felix eat hic annus nobis nostrisque. Spero iam te Amstelodami locutum cum domino Vossio Blavioque de rebus nostris.2 Barlaei carmen probo, cogitata eius ad me pertinentia non improbo.3 Stat tamen mihi sententia non resumere calamum adversus Rivetum,4 nisi forte edendum putas hoc exiguum quod mitto.5 Interim si quis alius ei respondere velit, misi ad te silvam satis uberem. Fuit apud me Holsatus nobilis, nomine Lutsavius.6 Ei dedi duo exempla Florum sparsionis chartae non optimae, sed qualia nancisci potui: horum alterum rogo des Constantino Imperatori, alterum cui voles.7 Maraisianum opus8 ubi videro, quid faciendum sit cogitabo. Scribo nunc in Apocalypsin.9

    15

    Hic bellum paratur in annum sequentem.10 Rex saepe adest consilio sanctiori, id est cardinali Mazarino, Chavigniaco, Noyerio, quibus se quoque adiungunt cancellarius et aerarii praefectus. An inter tot homines concordia mansura sit, multi dubitant.

    Miror ministris ecclesiarum apud vos tantum dari licentiae.11 Est id plenum periculi. Verum est quod tibi indicavi de manuscripto Savanarolae,12 multo ampliore editis, unde verba illa descripseram iam olim. Sed non dixi id, quia videbam mihi non iri creditum, quia liber is hic non est. Dedit mihi eum utendum olim Cordesius.13

    Senator in meis rebus miscet ea qua[e] ad me non pertinent.14 Itaque circa scripta mea rogo me solum audias; illi vero ne ostendas quas ad te misi schedas. Propositum eius cum meo non convenit.

    Salmasius15 cardinali promiserat se hic mansurum; nunc an in eo consilio perstiturus sit, cum alii rerum potiantur, dubito. Aula hic multum nutat. Frater regis cras apud regem erit; dixitque rex se ab eo incipere velle exempla bonitatis suae. Chavigniacus hoc beneficio eum devinxit, et laborat pro aliis, ut habeat quorum ope nitatur. Papa indutias habet cum Parmensi eiusque foederatis.

    Bene vale cum matre, uxore, liberis, amicis. Optimum virum amicissimumque nobis dominum Utenbogardum16 rogo quam officiosissime meo nomine salutes,

    tibi obligatissimus frater,
    H. Grotius.

    9 Ianuarii 1643.

     

    Nihil respondebo amplius domino Riveto. Perinde enim agit, ac si quis litem habens dicat:17

    Volo iudicari ex legibus scriptis, non ex consuetudinibus. Leges autem scriptas explicari, ut ego eas intelligo.

    16

    Certus enim sum a me eas intelligi, ab adversariis non intelligi.

    Dux Beaufortius Vendocini est; domus Guisiae insignia in domibus villisque reposita sunt. Multis in Galliae locis ignes laeti facti sunt ob cardinalis Riceliaci mortem.

    Bijlage:18

    In verscheidene zijner brieven, in 't begin van dit jaar aan zijn broeder en zwager geschreven, betuigde hij zijn weerzin om zijn tijdt en moeite verder in dezen lettertwist tegens Rivet te kost te hangen:

    Ik meen - schreef hij den negenden van Loumaandt - Rivet niet te antwoorden. De stof is genoeg onderzocht voor luiden zonder drift. De injuriën zullen mij bij wijze luiden niet schaden, en daarvan zal mij de tijdt genoeg wreken, alzoo ik meen dat in weinig jaren de kerkendienaars Rivets schriften voor den boozen zullen wenschen.

    Notes



    1 - Gedrukt Epist., p. 946 App. no. 634. Beantw. d. no. 6045.
    2 - In de laatste week van het jaar 1642 bracht Willem de Groot een bezoek aan Amsterdam; vgl. no. 6011 (dl. XIII) en 6022.
    3 - Het kan hier gaan om een afschrift van Barlaeus' Allocutio funebris ad nobilissimum dominum, dominum Cornelium Mylium (C. Barlaeus, Poemata II, liber III Elegiarum, Amsterdam 1655 (editio 5a), p. 222-223), en diens brief aan mr. Cornelis Adriaensz. van der Mijle (†21 november 1642) van oktober 1642 (C. Barlaeus, Epistolae, p. 888-889, no. 454). Zie voor de activiteiten van de Amsterdamse hoogleraar in de jaren 1642-1643, J.A. Worp, ‘Caspar van Baerle’, in Oud-Holland 6(1888), p. 246-250 en p. 267-270.
    4 - Later kwam Grotius op zijn besluit terug. Nadat hij niemand had gevonden die bereid was een antwoord op Rivets Apologeticus pro suo de verae et sincerae pacis ecclesiae proposito, contra Hugonis Grotii Votum (BG no. 298 en BsG no. 319) te schrijven, nam hij zelf de pen ter hand. Postuum verscheen in 1645 te Irenopolis (Amsterdam) het lang verwachte weerwoord: Rivetiani Apologetici, pro schismate contra Votum pacis facti, discussio (BG no. 1195).
    5 - De bijlage ontbreekt. Het stuk kreeg een plaats in het door Willem de Groot bij te houden ‘dossier Rivet’; zie no. 6063.
    6 - De edelman von Lützow (Lutzaw), een telg uit een Mecklenburgs geslacht, was bij Grotius aanbevolen door Christian Cassius, geheimraad van de Lübeckse vorst-bisschop Johann, hertog van Sleeswijk-Holstein-Gottorp; vgl. no. 5993 (dl. XIII).
    7 - Vijf goede presentexemplaren van de Florum sparsio ad Ius Iustinianeum (BG no. 791) waren al bij verschijnen in november 1642 verstuurd. Een vergissing van Grotius zorgde ervoor dat de Leidse hebraïst Constantijn l'Empereur ab Oppijck (1591-1648) buiten de eerste uitdeling viel; vgl. nos. 5944, 5959 en 5990 (dl. XIII).
    8 - De verzending van de Concordia discors et Antichristus revelatus; id est ill. viri Hugonis Grotii apologia pro papa et papismo, Amsterdam 1642 (BG no. 1130, BsG no. 318) verliep trager dan verwacht; vgl. no. 5949 (dl. XIII).
    9 - De laatste hand werd gelegd aan de Annotationes op het Nieuwe Testament (BG nos. 1138 en 1141). Zie voor de aanvankelijke aarzeling van Grotius om op de Openbaring aantekeningen te maken, nos. 5961 en 6006 (dl. XIII).
    10 - Deze berichten komen ook voor in Grotius' nieuwsbrieven van 9 januari.
    11 - Veel predikanten schroomden niet de kerkgangers te betrekken in de ‘rechtvaardige’ strijd van de puriteinse broeders overzee.
    12 - In zijn Apotogeticus, p. 240, merkte de Haagse hofpredikant op dat Grotius nog steeds slordig was met het citeren uit het werk van Girolamo Savonarola. Hier geeft de beschuldigde een verklaring die later ook terug te vinden is in zijn Rivetiani Apologetici ... discussio. Volgens deze lezing had Grotius bij het schrijven van de Animadversiones in animadversiones Andreae Riveti (BG no. 1175) ‘ad articulum XX: De sufficientia sacrae scripturae’ door tussenkomst van zijn vriend Jean de Cordes gebruik kunnen maken van een handgeschreven, uitgebreidere versie van Savonarola's Triumphus Crucis. Voor de argumenten, zie Opera omnia theologica III (BG no. 919), p. 648 r. 48 A, p. 674 r. 17 A en p. 726 r. 15 A.
    13 - De bibliofiel Jean de Cordes (1570 - † ca. 26 juli 1642), een priester die in 1616 de zorg voor de uitgave van Cassanders Opera Omnia op zich had genomen. Van zijn enorme boekenbezit werd ten behoeve van eventuele kopers - de kardinalen Richelieu en Mazarin - in oktober 1642 een catalogus opgesteld (DBF IX, kol. 623).
    14 - De meest recente brief van Nicolaes van Reigersberch dateert van 3 januari 1643 (no. 6027). Brieven uit de tweede helft van 1642 zijn niet overgeleverd; vgl. no. 5770 (dl. XIII).
    15 - Claude Saumaise (Salmasius) (1588-1653), hoogleraar te Leiden, werd op 15 november 1640 toegelaten tot een audiëntie bij de kardinaal in diens paleis te Parijs. Tijdens het onderhoud kwam ook de terugkeer van de protestantse geleerde naar het oude vaderland ter sprake. De dood van Richelieu maakte een einde aan alle Franse toekomstplannen. Nog voor het einde van dit jaar hervatte Saumaise zijn werkzaamheden aan de Leidse universiteit (Leroy, Dernier Voyage, p. 82-84, p. 130-132, en Leroy-Bots, Corresp. Saumaise-Rivet, p. 254-255).
    16 - Johannes Wtenbogaert, zie no. 6050.
    17 - Deze regels verwerkte Grotius in een Rivet-invectief; vgl. nos. 6074 en 6086.
    18 - Gedrukt Brandt-Cattenb., Leven II, p. 355, onder de datum 11 januari 1643. Vermoedelijk een aanvulling op het postscriptum.