eLaborate
::: eLaborate options :::
    Show pagebreaks
    Show variations
    Search



    Searchform

    Fulltext search

    Search domain

    Search site
    Search current document

    Letter



    6855. 1644 mei 9. Van W. de Groot.1

    Frater optime,

    Gratias habeo maximas pro transmisso edicto Suedico2 et articulis pacis quae inter papam et Parmensem coaluit.3 Video satis magno cum Parmensis honore bellum illud terminari, et maiore cum gloria Galliae, quae pacis et arbitra et sequestra est. Nomen plenipotentiarii antea inauditum bonis iam auspiciis in publicum prodire laetus aspicio, spem id mihi aliquam facit de negotio Monasteriensi,4 quanquam multi se offerunt obices. Ecquid universitas Parisiensis sit constitutura super controversiis iansenianis5 liben-

    392

    ter intelligam; non putaveram fore ut ista de praedestinatione quaestio iterum turbas daret. Quod de causa Anguiani et Esguilloniae scribis valde miror;6 est enim id probrosum, et huic quae etiamnum vivit, et defuncto avunculo, cuius memoria publice laeditur.

    Filiis tuis omnia opto prospera.7 Is qui hic est nihil iam tulit, nam Gerardus Graswinkelius etiam ante sepultum Doubletium ei suffectus est. Nos praeter Basium8 neminem omnino sumus allocuti ea de re. Hagienses ut ostenderent non datum sibi ex animi sui sententia secretarium, eum quidem sinent ea tractare quae scabinos tangunt, politicis vero negotiis et aliis quae apud consules agentur alium praefecere scribam, nempe Soutelandium.9

    Annotationes Groenewegii prima occasione mittam,10 de Anthologia serio cogito, et puto me proxima vice certiora scripturum.11 Quod de decisione Ordinum super praecipuis controversiis quae aliter atque aliter iudicari solent scribis,12 id ego utilissimum fore semper credidi et adhuc credo. Habui et aliquando ea de re sermonem cum domino Moinsio, qui iam res fisci procurat,13 qui nec ipse alienus est, sed ego tantum boni hisce corruptissimis temporibus, ubi omnia inchoantur, nihil absolvitur, sperare vix audeo.

    In Anglia res regiae in peius vergere videntur, certe parlamentariis crescunt animi, vel ex nupera Farfaxii victoria,14 et legati nostri re infecta domum redituri videntur.15 Ru-

    393

    mor hic est obsideri a Suedis Glucstadium copiis tam terrestribus quam maritimis.16 Princeps sub finem huius mensis educturus est exercitum,17 quo eventu docebit dies et novit Deus, cui te, tuam, tuos commendare precibus non desino.

    Vale,

    tibi obsequentissimus frater,
    Guilielmus Grotius.

    Raptim. Hagae, IX Maii 1644.

    Adres: A monsieur/monsieur Grotius, ambassadeur de la reine et couronne de Suede, à Paris. Port 13 s.

    Bovenaan de brief schreef Grotius: Rec. 19 Maii.

    En in dorso: 9 Maii 1644 W. de Groot.

    Notes



    1 - Hs. Den Haag, ARA, Eerste afd., coll. Hugo de Groot, aanw. 1911 XXIII no. 24, 306. Eigenh. oorspr. Antw. op no. 6839, beantw. d. no. 6870.
    2 - Grotius' versie van het schrijven van koningin Christina aan haar rijksstanden, dd. 16/26 januari 1644: Edictum serenissimae potentissimaeque reginae Suedorum ... missum ad populos imperii eius super suscepta regni et populorum defensione contra vim et iniuriam illatam a Daniae rege (BG no. 679A).
    3 - Waarschijnlijk een exemplaar van de Gazette 1644, no. 41, dd. 28 april 1644: ‘Articles de la paix entre Sa Sainteté et le Duc de Parme’. Op 31 maart hadden ‘les Seign. Cardinaux Donghi et Bichi plénipotentiaires de Sa Sainteté et de Sa Majesté’ dit verdrag met hun handtekening bekrachtigd.
    4 - De gevolmachtigden ter vredesconferentie meenden aanspraak te mogen maken op de titel ‘ambassadeur extraordinaire et plénipotentiaire’ (Poelhekke, De Vrede van Munster, p. 180 en p. 203, en J. Heringa, De eer en hoogheid van de Staat, p. 28 en p. 328). Zie voor de discussie over dit onderscheid, no. 6856 n. 6.
    5 - In een brief van 15 maart 1644 hadden de theologen van de universiteit van Leuven de doctores van de Sorbonne opgeroepen om geen gevolg te geven aan de veroordeling van de leer van Cornelius Jansenius, bisschop van Ieper, in de bul ‘In eminenti’ van 6 maart 1642 (G. Hermant, Mémoires ... sur l'Histoire ecclésiastique du XVIIe siècle I, p. 301-305).
    6 - Henri II de Bourbon, prins van Condé, had als curator van Claire-Clémence de Maillé-Brezé, echtgenote van zijn zoon Louis II, hertog van Enghien, een proces aangespannen tegen Richelieu's lievelingsnicht Marie-Madeleine de Vignerot, hertogin van Aiguillon. Op 28 april hield de prinselijke advocaat zijn pleitrede in het Parlement van Parijs. In zijn toespraak vergeleek hij de ‘grote kardinaal’ met Samson, die zich door zijn nicht ‘Dalila’ een testament liet voorschrijven.
    7 - Cornelis en Dirk de Groot. Zoon Pieter had belangstelling getoond voor de door mr. Philips Doubleth vrijgegeven functie van secretaris van Den Haag. Op 1 mei spraken de leden van de Hollandse rekenkamer echter hun voorkeur uit voor mr. Gerrit Graswinckel, heer van Maasland.
    8 - De Hollandse rekenmeester mr. Johan Basius had in een gesprek met Willem de Groot toegegeven dat hij de kandidatuur van mr. Gerrit Graswinckel zou steunen; vgl. no. 6844.
    9 - Mr. Cornelis van Soutelande (ca. 1593-1670), advocaat en oud-schepen van Den Haag, ontving de benoeming tot ‘Haags advocaat’ (H.P. Fölting, De Vroedschap van 's-Gravenhage, p. 96, en J. de Riemer, Beschryving van 's-Graven-hage III, p. 184-186).
    10 - De editie Inleydinge tot de Hollandtsche Regts-geleertheit, beschreven bij Hugo de Groot, bevestigt met placcaten, hantvesten, oude herkomen, regten, regts-geleerden, sententien van de Hoven van Justitie in Hollant ende elders, mitsgaders enige bij-voegsels ende aenmerkingen op de selfde, door Mr. Simon van Groenewegen van der Made, advocaet voor de voorsz. Hoven van Justitie in Hollandt, Dordrecht 1644 (BG no. 765).
    11 - In maart had Willem de Groot aan de Rotterdamse predikant Assuerus Matthisius gevraagd of hij de dichter-arts Justus Rijckewaert wilde herinneren aan de belofte om Grotius' Anthologia Graeca (BG no. 534) gereed te maken voor de drukpersen van het bedrijf van zijn verwant Johannes Naeranus; vgl. no. 6775. Een antwoord bleef uit.
    12 - Het streven naar meer uniformiteit in het recht van deze landen, in 1540 door keizer Karel V voorbereid in het Eeuwig Edict.
    13 - Mr. Johan Moons (ca. 1599-1669), advocaat-fiscaal in criminele zaken bij het Hof van Holland 1641-1651, naderhand raadsheer in de Hoge Raad; vgl. no. 5380 (dl. XII), en S. van Leeuwen, Batavia Illustrata I2, 's-Gravenhage 1685, p. 1484.
    14 - De Schotten verenigden zich bij Tadcaster (ten zuidwesten van York) met het leger van Ferdinando Fairfax (20/30 april) (CSP Ven. 1643-1647, p. 96). In het kamp van de koningsgezinden werd gevreesd voor een aanval op York.
    15 - Op 17 maart waren de Staatse ambassadeur Albert Joachimi en de extraordinarii Willem Boreel en Johan van Reede van Renswoude van een bezoek aan Oxford teruggekeerd in hun Londense ambtswoning. De bemiddelingsvoorstellen die zij bij de ‘speakers’ van het Hoger- en Lagerhuis indienden (The Parliamentary History of England III (1642-1660), kol. 252-253), bleven onbeantwoord. Na zes weken wachten dreigden zij met vertrek. Op 16 mei toonden de ‘speakers’ enige belangstelling, maar op dat tijdstip troffen de ambassadeurs reeds de laatste voorbereidingen voor een tweede bezoek aan Oxford (CSP Ven. 1643-1647, p. 90-91, p. 97, p. 101, en S. Groenveld, Verlopend getij, p. 115-116).
    16 - Eind april arriveerden 17 schepen van de hulpvloot van Louis de Geer in de monding van de Elbe. Een week later opende het Deens garnizoen van Glückstadt het vuur op de schepen (Kernkamp, De sleutels van de Sont, p. 302-303).
    17 - Op 19 mei zou Frederik Hendrik zich naar de schans Te Voorn begeven (Correspondance d'Estrades I, p. 176-177). Begin juni zette het Staatse leger koers naar het legerkamp te Assenede.