eLaborate
::: eLaborate options :::
    Show pagebreaks
    Show variations
    Search



    Searchform

    Fulltext search

    Search domain

    Search site
    Search current document

    Letter



    6860. 1644 mei [14]. Aan N. van Reigersberch.1

    Mijnheer,

    Die van het hoff alhier hebben niet zoozeer in 't hoofd als dat men moet met alle manieren 't oorlogh tusschen Swede ende Denemarck doen cesseren, opdat de wapenen

    400

    van Sweden haer mogen keeren nae Behmen ende Oostenrijck.2 Uit Francfort verstaen wij dat men daer zegt dat de gedeputeerden van Rakoczy tot Wenen3 wat zijn onthaelt geweest ende dat zij over de Sweden geclaegt hebben,4 doch naedat zij wel gedroncken hadden. Den churfurst van Mentz5 heeft de zijnen gezonden nae Munster.6 De dienaers van Oostenrijck ende Beieren zagen niet garen dat de geschillen tuschen Swede ende Danemarck wierden geaccommodeert ende den keyser heeft aen den churfurst van Brandeburg geschreven dat zijne churfurstelijcke Doorluchticheit zich daermede niet en moeie.7 Men zeide oock te Francfort dat de Fransoisen in de volmachten gegeven aen de keizerschen eenigh gebreck vinden8 ende dat den grave Broi9 zich bij Haezfeld in Thuringue zoude vougen met noch andere keizersche troupen die werck zoude vinden

    401

    bij Coningsmarck ende Geissen. Men hout dat Uberlinge over is.10 Die van Hagenau loopen tot Worms toe.11 Plessis de Bezanson is weder gezonden nae hertogh Carel,12 meer om hem suspect te maecken dan op hoope van iet te handelen. Den marescal de Turaine, hebbende de stadt ende 't casteel van Fauconnei13 becomen in 't graefschap van Bourgogne, logieert zijne trouppen,14 die niet groot en zijn, zoo daer als in Lotheringe. Den hertogh van Orleans meent op Zonnendagh te vertrecken.15 Men zegt dat zijne Hoocheit inderdaet hebben zal vijfendetwintichduisent man, den hertogh van Anguien16 bij de negenduizent, Gassion vierduizent,17 Villeroi drieduizent.18

    Den coning van Spaignie is vertrocken van Saragossa nae Balbasterra,19 hebbende uit alle zijne rijcken veel gelts bijeengehaelt. Den marescal d'Odincourt20 heeft vanhier wat gelds ontfangen, verwacht de Fransche vloote van twaelff galeien, twaelff andere schepen.

    Den marescal de Turaine21 zoowel als den hertogh van Espernon22 hebben door haere brieven de coninginne verzeeckert van haere getrouwicheit. De plaidoye tuschen den hertogh van Anguien ende madame d'Esguillon is uitgestelt vanwegen een com-

    402

    mandement bij de coninginne gegeven aen des hertogs advocaten van niet te raecken aen de eer van madame d'Esguillon,23 'twelck zij meenen niet te connen laeten zonder prejudicie van haere zaecke. Den marquis Villa is te Rome24 om de Fransche trouppen die den paus gedient hebben te brengen aen den prince Thomas. Den Grooten Hertogh geeft de zijne aen Spaignie.25 Traumensdorff gaet resideren in Stirmarck.26 In Ierlant is paix tot groot voordeel van de roomschgezinden.27 't Volck bij Ludich gelicht toonen haer noch hier niet.28 De coninginne-regente heeft oock verboden het parlement kennisse te nemen van de questie tuschen de Sorbonne en de jesuïten, waerover men zegt te Rome zeer redelijck geoordeelt te werden.29

    Uit Engelant hooren wij dat den graef van Neucastel zich geretireert heeft nae Jorck,30 meenende zijne trouppes te vougen bij die van prince Robert. Dat de Schotten

    403

    schijnen voor te hebben Jorck te belegeren. Dat de coninginne van Engelant, beter te pas zijnde dan 't geruchte hadde geloopen ende in staet om nae een maend te geleggen,31 was gegaen nae Bristol, doch onzeecker off haere Majesteyt zoude connen passeren. Dat de heeren die te Oxford [zijn] niet en hadden willen toelaeten dat zij haer kinderen32 met haer zoude nemen. Dat die van de communes tot Westmunster meer ende meer ombrage namen op den grave van Essex33 als geen desseings hebbende die met de haeren overeencomen, waerom dezelve communes de armee van den gemelte grave van Essex zoecken te minderen ende die van Waller te stercken. Hoopen oock de zaecke daertoe te brengen dat voortaen geen twee camers zullen zijn,34 maer eene als in Schotlant, zoo van de lords als van de communes.

    12 [sic] Maii 1644.

     

    Andere advisen uit Engelant brengen mede dat Plimuth ende Lima bij de conincklijcke zeer benaut werden.35 Dat den coning aen alle uitheemschen die zijn partie volgen vrijheit geeft van in laeckenen te handelen met zulcke vrijheit als zijn eigen onderzaeten.36 Dat in Schotlant de graef van Argyle,37 de marquisen van Huntlei, Montroez ende Niddihdale een partij maecken voor den coning. Dat het parlement t'Oxfort die van Westmunster heeft verclaert38 criminels de lèse majesté, omdat zij de Schotten hebben doen comen in Engelant, het coninclijcke segel hebben naegebootst ende redelijcke conditiën tot vrede verworpen. Uit Turquie verstaen wij39 dat tot Alcair een muterie van de soldaten is geweest maer bevredicht, ende dat den beglerbei van Romelie 't hooft is afgeslagen om veele concussiën. Uit Italië dat den paus op 't laetste is van zijn le-

    404

    ven, hebbende evenwel aen de coninginne-regente alhier geschreven dat zij haer niet en wille bemoeien met de questiën van religie,40 maer die laeten aen de bisschoppen. Die van Venetianen houden haer volck noch bijeen. Den gouverneur van Milaen toont dat hij volck gebreck heeft, dewijle hij nae veele andere forten oock dat van Sainctya heeft gedemanteleert.41 Men zegt hier dat den marescal de La Motte-Odincourt renfort tot tienduizent heeft ontfang[en] ende de schepen van Marseille en Toulon daer zijn aengecomen. Te Lerida is ontdeckt een Castillaensche factie ende gestraft.42 Den hertogh van Bouillon is gegaen nae Rome.43 De gravinne van Bossu, zijnde gecomen in Vrancrijck om haer recht op den hertogh van Guise te vervolgen,44 is te Rouen gearresteert ende in een schip gestelt om terugge te keeren.

    Adres: Mijnheer/mijnheer van Reigersberg, raed in den Hoogen Raide in Hollant, nu ten huize van mijnheer de reeckenmeester van Reigersberg,45 tot Middelburg. Port 9 st. 2 st. 8.

    In dorso schreef Reigersberch: Broeder de Groot, den 12 Mey 1644 uyt Paris.

    Notes



    1 - Hs. Amsterdam, UB, coll. RK, H 36m. Eigenh. oorspr. Niet ondertek. Beginnend bij ‘Die van Hagenau’, copie, afkomstig uit de briefwisseling van Grotius met P. Spiring Silvercrona, aanwezig te Stockholm, RA, E 1015 (bijlage bij een brief van P. Spiring Silvercrona aan J. Oxenstierna dd. 10/20 mei 1644).
    2 - Het geld dat de Franse regering ieder jaar aan de Zweden uitkeerde, was krachtens de bepalingen van het op 7 augustus 1643 hernieuwde Frans-Zweedse subsidieverdrag van 30 juni 1641 uitsluitend bestemd voor het onderhoud van de Zweedse legers die in Duitsland tegen de keizer vochten. In Parijs werd overwogen om de betaling op te schorten tot het tijdstip dat opperbevelhebber Lennart Torstensson zijn hoofdmacht weer naar het front in Silezië en Bohemen-Moravië had gevoerd; vgl. Acta pacis Westphalicae; Die Französischen Korrespondenzen I, p. 214-225.
    3 - Eind maart was een vertegenwoordiger van de Zevenburgse vorst György I Rákóczi in Wenen gearriveerd. Alleen de keizerlijke vicekanselier Ferdinand Sigmund (1592-1659), graaf Kur(t)z von Senftenau, wilde hem te woord staan.
    4 - In een onbewaakt ogenblik liet een Zevenburgs delegatielid zich een kritische opmerking ontvallen over de geringe bijdrage van de Zweden aan het verbond dat zij op 16 november 1643 met György I Rákóczi hadden gesloten; vgl. Acta pacis Westphalicae; Die Französischen Korrespondenzen I, p. 181-192.
    5 - Op uitnodiging van de Mainzer keurvorst-aartsbisschop Anselm Kasimir Wambold von Umstadt († 1647) was in 1642 de ‘Deputationstag’ in Frankfort bijeengekomen. Hij nam thans het initiatief voor een verkenning van het diplomatieke klimaat in de plaatsen van de vredesconferentie.
    6 - De Keulse keurvorstelijke raad Franz Wilhelm von Wartenberg, bisschop van Osnabrück, Minden en Verden, was op 2 april uit Bonn vertrokken. In Munster rees echter een controverse over het ceremonieel bij zijn ontvangst in de stad. Als vertegenwoordiger van het college van de keurvorsten wenste hij niet achtergesteld te worden op de ambassadeur van Venetië (Acta pacis Westphalicae; Diarium Wartenberg I, p. XXXV-XXXVI).
    7 - De missie naar Denemarken en Zweden van de Brandenburgse graaf Werner von der Schulenburg; zie no. 6851. Keurvorst Friedrich Wilhelm had de strijdende kronen op 29 maart/8 april zijn bemiddeling aangeboden. Bezwaren van de keizer wuifde de keurvorst weg met de opmerking; ‘Im uebrigen müssen Wirs dahin stellen, dass andere bei dem Dänemärkischen Kriege lieber Holz zum Feuer tragen, als dasselbe löschen wollen. Wir aber seind einer andern Meinung, finden Uns auch Unserer Pommerischen und Preussischen Lande wegen mehr als jemand daran interessirt, dass das Werk componirt werden möge’ (Urk. u. Act. I, p. 598-601 en p. 849, XXIII-1, p. 65, en Fridericia, Danmarks ydre politiske historie II, p. 392).
    8 - De volmachten zoals die in Munster uitgewisseld waren. Bezwaren koesterden de Franse gevolmachtigden Claude de Mesmes, graaf van Avaux, en Abel Servien tegen de titel ‘hertog van Bourgondië’ in de aanhef van de keizerlijke volmacht. Voorts zou, volgens de Franse delegatie te Munster, de keizer in de volmachten aan Johann Ludwig, graaf van Nassau-Hadamar, en dr. Isaac Volmar voorbij zijn gegaan aan het onderscheid tussen ‘extraordinaris ambassadeur’ en ‘plenipotentiaris’, de positie van de bondgenoten en de bevoegdheid tot ondertekening van een vredesverdrag.
    9 - Het leger van generaal-majoor Alberto Gaston Spinola, graaf van Bruay, zocht aansluiting bij de regimenten van de keizerlijke veldmaarschalk Melchior von Hatzfeldt und Gleichen. Eendrachtig zouden zij oprukken naar de omgeving van Halberstadt, waar een wapenvereniging dreigde van Hessische eenheden onder bevel van Johann Geyso met het Zweedse expeditieleger van generaal-majoor Hans Christoph, graaf van Königsmarck (Gazette 1644, no. 50, dd. 14 mei 1644, en Doc. Boh. VII, p. 94 no. 243 en p. 97-98, nos. 251 en 255).
    10 - Het Frans-Weimarse steunpunt Ueberlingen was niet meer te redden. Op 12 mei ging gouverneur Charles-Christophe de Mazencourt, markies van Courval, accoord met de capitulatievoorwaarden van de Zwabisch-Beierse veldmaarschalk François de Mercy; vgl. no. 6869.
    11 - Eerder hadden soldaten van het Franse garnizoen van Haguenau het kasteel Falkenstein overvallen.
    12 - Op 4 mei had de Franse diplomaat Bernard du Plessis-Besançon uitgebreide instructies voor zijn reis naar Worms ontvangen: ‘Instructions pour le sieur du Plessis-Besançon s'en allant trouver le duc Charles de Lorraine’. Op 10 mei wachtte hij in Thionville op een vrijgeleide van hertog Karel IV van Lotharingen (Mémoires de Du Plessis-Besançon, p. 38-49 en p. 166-170).
    13 - Het kasteel Faucogney-et-la-Mer, ten oosten van Luxeuil in de Franche-Comté.
    14 - Op 3 juni voerde de Frans-Weimarse opperbevelhebber Henri de La Tour d'Auvergne, burggraaf van Turenne, zijn leger bij Breisach over de Rijn (Mémoires du maréchal de Turenne I, p. 8).
    15 - ‘Zonnendagh’, onzekere lezing. De ‘generalissimus’ Gaston van Orléans vertrok op zaterdag of zondag (14 of 15 mei) naar het front in Picardië. Slechts enkele ingewijden wisten dat zijn leger binnenkort de belegering van Gravelines (Grevelingen) zou inzetten (Journal d'Olivier Lefèvre d'Ormesson I, p. 181).
    16 - Louis II de Bourbon, hertog van Enghien, voerde het bevel over het leger in Champagne.
    17 - De derde Franse legerleider Jean, graaf van Gassion, moest in het strategisch belangrijke grensgebied tussen Vlaanderen en Champagne het oog houden op de bewegingen van de troepenmacht van de Zuidnederlandse gouverneur don Francisco de Melo en diens ‘gouverneur des armes’ Ottavio Piccolomini (Lettres Mazarin I, p. 678).
    18 - Nicolas de Neufville, markies, naderhand hertog van Villeroy, zou met deze 3000 manschappen de rust in de Poitou, het Limousin en Guyenne bewaren (Lettres Mazarin I, p. 633, p, 662 en p. 678).
    19 - Koning Philips IV van Spanje was op 2 mei aanwezig op een grote wapenschouw van het leger van don Felipe de Silva in Berbejal (plaats ten zuidoosten van Huesca) (Sanabre, La acción de Francia en Cataluña, p. 254).
    20 - De Franse onderkoning Philippe, graaf van La Mothe-Houdancourt, bevond zich nog in Barcelona toen hij het bericht opving dat het Spaanse leger op 4 mei de rivier de Cinca was overgestoken. Met een leger van 3000 Franse soldaten spoedde hij zich naar Lérida.
    21 - De burggraaf van Turenne was een broer van de schielijk uit het land vertrokken Frédéric-Maurice de La Tour d'Auvergne, hertog van Bouillon. Op gepaste wijze keurde hij het gedrag van zijn broer af. Zijn terughoudendheid in deze zaak verwierf de instemming van de regentesse (Lettres Mazarin I, p. 698-701).
    22 - De reis van Bernard de Nogaret de La Valette, hertog van Epernon, gouverneur van Guyenne, naar zijn door armoede en opstand geteisterde gouvernement had enige argwaan opgewekt. Inmiddels waren alle misverstanden opgeruimd (Lettres Mazarin I, p. 714-715).
    23 - Henri II de Bourbon, prins van Condé, had als curator van Claire-Clémence de Maillé-Brezé, echtgenote van zijn zoon Louis II, hertog van Enghien, een proces aangespannen tegen Richelieu's lievelingsnicht Marie-Madeleine de Vignerot, hertogin van Aiguillon. Op 28 april hield de prinselijke advocaat zijn pleitrede in het Parlement van Parijs. In zijn toespraak vergeleek hij de ‘grote kardinaal’ met Samson, die zich door zijn nicht ‘Dalila’ een testament liet voorschrijven. De advocaat van de gedaagde kwam op 6 mei aan het woord. Het proces werd op 23 mei voortgezet (Journal d'Olivier Lefèvre d'Ormesson I, p. 174, p. 178 en p. 182, en Bots-Leroy, Corresp. Rivet-Sarrau II, p. 264 en p. 270).
    24 - De Savoyaardse luitenant-generaal Guido Villa (1586-1648), markies van Cigliano en Volpiano, verscheen begin april in Rome. In opdracht van de regentesse Christine, hertogin van Savoye, verdedigde hij aan het pauselijke hof de standpunten die het huis van Savoye zou innemen op de vredesconferentie in Munster. Onofficieel onderhandelde hij over het aantrekken van pauselijke manschappen ten behoeve van het Frans-Savoyaardse leger van prins Tommaso Francesco van Savoye (no. 6878, en Claretta, Storia della Reggenza II, p. 99-102 en p. 270-280).
    25 - De afgedankte troepen van de republiek Venetië, groothertog Ferdinando II van Toscane en Francesco I d'Este, hertog van Modena. Afgesproken werd dat de lichtingen van de groothertog en de hertog van Modena dienst mochten nemen in het leger van Antonio Sancho Dávila, markies van Velada, Spaans gouverneur van Milaan; zie no. 6825.
    26 - Rijksraad Maximiliaan, graaf van Trauttmansdorff (1584-1650), had in de winter van 1642 de dominicaan Georg Sigmund von Herberstein naar Parijs gestuurd. Diens voorstel om een ‘christelijk’ bestand met de keizer aan te gaan werd door kardinaal Jules Mazarin afgewezen (no. 6104 (dl. XIV), en Acta pacis Westphalicae; Instruktionen, p. 387-397). In zijn nieuwsbrieven van 16 april (nos. 6814-6816) schreef Grotius dat de positie van de rijksraad wankelde. Misschien nam men hem kwalijk dat hij in Wenen onderdak had verleend aan de Deense resident dr. Wilhelm Bidenbach von Treuenfels (Doc. Boh. VII, p. 69-70 no. 159).
    27 - Namens koning Karel I had James Butler, graaf van Ormond, op 15/25 september 1643 zijn handtekening gezet onder het wapenstilstandsverdrag met de katholieke ‘confederation of Kilkenny’; zie no. 6546 (dl. XIV) en no. 6830. In maart 1644 toog een delegatie van de ‘confederation’ naar het hof te Oxford. De koning toonde zich bereid tot concessies aan zijn katholieke onderdanen (A new history of Ireland III, p. 308-311, en CSP Ven. 1643-1647, p. 81, p. 91 en p. 95).
    28 - De Luikse lichtingen van de Franse troepenwerver Jean-Gaspard-Ferdinand, graaf van Marsin (Marschin). Hun overkomst leverde problemen op (Aumale, Histoire des princes de Condé IV, p. 274-276).
    29 - De memorie De la fréquente communion van de jansenistische theoloog Antoine Arnauld was verschenen met de instemming van minstens 4 aartsbisschoppen en 12 bisschoppen. Verrast door de felle aanvallen van de jezuïeten, stelden zij een rechtvaardiging op. Zij onderwierpen de tekst aan een onderzoek van paus Urbanus VIII en kardinaal Francesco Barberini (G. Hermant, Mémoires ... sur l'Histoire ecclésiastique du XVIIe siècle I, p. 267-271).
    30 - De koningsgezinde legeraanvoerders William Cavendish, markies van Newcastle, en Rupert (Robert) van de Palts waren bevreesd voor een aanval op York door de Schotten en het leger van Ferdinando Fairfax (CSP Ven. 1643-1647, p. 96 en p. 98).
    31 - De hoogzwangere koningin Henriëtte Maria van Engeland was gevallen. Het letsel beperkte zich tot haar arm. Begin mei aanvaardde zij haar voorgenomen reis naar Bristol. Op 16/26 juni beviel zij te Exeter van een dochtertje, prinses Henriëtte (CSP Ven. 1643-1647, p. 95, p. 97 en p. 99).
    32 - Alleen de prins van Wales en Jacobus, hertog van York, bevonden zich nog bij hun ouders in Oxford. Prins Henry (1639/40-1660), hertog van Gloucester, en prinses Elisabeth (1635-1650) werden door het Londense Parlement in gijzeling gehouden. De ‘princess royal’ Mary had zich in maart 1642 bij haar echtgenoot, prins Willem van Oranje, gevoegd.
    33 - Het Lagerhuis verdacht Robert Devereux, graaf van Essex, bevelhebber van het leger van het Parlement, van gebrek aan strijdlust. In het Hogerhuis rees echter verzet tegen het voornemen om de fellere legerleiders sir William ‘The Conqueror’ Waller en Edward Montague (1602-1671), graaf van Manchester, een eigen bevel te geven (DNB XXXVIII, p. 227-232, en CSP Ven. 1643-1647, p. 100).
    34 - De ‘Independents’ en de stad Londen steunden de vereniging van de twee Huizen. Het voorstel diende vooral om het verzet van de ‘lords’ tegen de oorlog te breken (CSP Ven. 1643-1647, p. 104).
    35 - De Gazette 1644, no. 51, dd. 14 mei 1644, bracht nieuws over de vorderingen die het koningsgezinde leger van prins Moritz (Maurits) van de Palts maakte bij de belegering van de havensteden Plymouth en Lyme Regis in Dorset.
    36 - Zie no. 6782. Dezelfde Gazette 1644 (supra, n. 35) kondigde aan dat koning Karel I op 19/29 april de lakenhandel wederom had vrijgegeven.
    37 - Grotius was niet goed ingelicht over de partijstrijd in Schotland. Archibald Campbell (1598-1661), graaf van Argyll, vervolgde de koningsgezinde Schotten George Gordon († 1649), markies van Huntly, James Graham (1612-1650), markies van Montrose, en Robert Maxwell (ca. 1586-1646), graaf van Nithsdale (DNB VIII, p. 319-329, XXII, p. 190-194 en p. 316-319, en The Complete Peerage IX, p. 559-561).
    38 - ‘The Declaration of the Lords and Commons in Parliament, assembled at Oxford according to his Majesty's Proclamation, concerning their Endeavours since they came thither for the peace of the Kingdom, and the reasons enforcing their absence from Westminster’ (The Parliamentary History of England III (1642-1660), kol. 226-247).
    39 - De Gazette 1644, no. 51, dd. 14 mei 1644, publiceerde Venetiaanse berichten over de toestand in het Turkse rijk: de opstand in Cairo (Alcair) en de onthoofding van de hebzuchtige gouverneur (Begler begi) van Roemelië Faïk-Pascha; vgi. Hammer, Histoire de l'empire ottoman X, p. 33-34.
    40 - Supra, n. 29. Een door paus Urbanus VIII benoemde commissie stelde een onderzoek in naar de leer van de jansenistische theoloog Antoine Arnauld. In een eerste reactie probeerde kardinaal Francesco Barberini te voorkomen dat het debat over de memorie De la fréquente communion op de spits werd gedreven (Bots-Leroy, Corresp. Rivet-Sarrau II, p. 273-274).
    41 - De Spaanse gouverneur van Milaan, Antonio Sancho Dávila, markies van Velada, moest vanwege een lege schatkist enkele forten nabij Vercelli en Alessandria slechten (de forten van Sandoval (tegenw. Borgo Vercelli), ‘Annone’ (Arona of Momo, ten noorden van Novara?) en Rocca d'Arazzo (ten zuidoosten van Asti)). Het steunpunt Santhià hield hij echter intact.
    42 - De inwoners van Lérida waren weinig ingenomen met het bewind van de Franse onderkoning Philippe, graaf van La Mothe-Houdancourt (Gazette 1644, no. 51, dd. 14 mei 1644).
    43 - Frédéric-Maurice de La Tour d'Auvergne, hertog van Bouillon, had zich beschikbaar gesteld voor een hoge aanstelling in het leger van paus Urbanus VIII (21 februari 1644).
    44 - Honorée de Glymes, gravin van Bossu(t), tweede echtgenote van Henri II de Lorraine, hertog van Guise. In 1643 had de hertog haar in de Republiek achtergelaten; vgl. no. 6322 (dl. XIV). Haar reis was tevergeefs, want de Fransen hadden meer oog voor de rechten van de eerste echtgenote Anna van Gonzaga; zie nos. 6680 en 6692. In 1646 vroeg de hertog van Guise in Rome ontbinding van zijn huwelijken aan (Tallemant des Réaux II, p. 370 en p. 1224-1227).
    45 - David van Reigersberch, broer van Nicolaes, rekenmeester van Zeeland (van der Aa, Biographisch woordenboek (fo) VI 2, p. 58).