eLaborate
::: eLaborate options :::
    Show pagebreaks
    Show variations
    Search



    Searchform

    Fulltext search

    Search domain

    Search site
    Search current document

    Letter



    507

    6920. 1644 juni 20. Van H. Appelboom.1

    Illustrissime et excellentissime domine legate, domine et patrone observandissime,

    Naves apud Batavos conductae circa litora Anglica morantur.2 Ex Suecia eductas in mari Balthico esse nuntiant.3 Regis Daniae classis circa Norvegiam reparat vires4 in utraque pugna non manu sed tormentis infractas. Victoriam autem neuter sibi vindicare potest, cum altera vice pugnam dirempserit tempestas, priori perforatae globis naves. Gotheburgum est relictum5 et multi operis propugnacula combusta. Torstensonius adhuc quiescit.6 Hornius occupata Laholmia Helmstadium obsidet.7 Koningsmarchius Lipsiae colligit copias8 et Duglassium expectat,9 ut se coniungat Hassiacis et caesareanis se opponat.

    Vigesima septima Maii caesareani legati nostris significarunt tractatum pacis iniri non posse antequam regis Daniae causa Osnabrugam referatur10 et plenipotentiae Gal-

    508

    lorum correctae fuerint,11 ut pari postmodum passu tractatio procedat; quo accedit emansio legatorum principum Germaniae,12 Hispanorum plenipotentiae in multis culpandae13 et caesareanorum nondum monstratae nec forte scriptae.14 Ita moras ex moris nectunt, dum vident res suas nutare et nonnullam caesari spem vicissim fore ex Ragoczio,15 ex plerisque Ungariae locis munitis cum multi militis iactura pulso et ad pacem prompto, si Viennensibus credamus literis. Turcas quiescere etiam hic volunt.16 Tuillerius Hamburgo ad exercitus nostri marescallum Haderslebam ivit,17 inde in Daniam transmigraturus, sed dicunt Daniae regem parum ad pacem pronum esse, dum tantilla spes vindictae manserit;18 quam evanituram certo spero, si insigni victoria maritima potita fuerit classis nostra, magnitudine et multitudine navium, milite, nautis annonaque instructissima.

    Ex literis residentis Cracovii, nuntiantibus hostilia expectaturos a rege Daniae Batavos si armata manu venerint ad interpositionem,19 et minis residentis Spiringii, indicantibus oportere Batavos nobis tantundem in Sunda numerare si hostem vectigali reddiderint fortiorem,20 ex hisce inquam iterum dilatio abitus facta, provinciae civitatesque

    509

    consultae et ex Arausianensis affectu in Danum ita turbata ac divisa Statuum consilia, ut vix videant aut possint id quod in tam ancipiti casu factu optimum sit.21

    Princeps Auriacus tentavit transmigrationem circa Sas van Gent,22 sed non videbatur serio satis id tentare et magis videri velle opem ferre Gallis quam omni ope id niti. Dominus Ruthius,23 qui comitem de La Gardie in castra Arausionensia abeuntem24 reliquit, refert se in castello Sancto Philippo nuperrime occupato fuisse25 et spem Aurelianensi fecisse ‘le grand maistre’26 intra quindecim dies obsessam urbem in manibus Gallorum fore. Quia Status pecuniam subsidiariam Gallorum in alias necessitates impendere, multa militum signa ex illa pecunia sustentanda debitum sibi aes consequi non poterunt. Unde suasit ipsis Auriacus princeps, ut nonnullas ex illis copiis tantisper dimitterent, quod etiam fecere Status, nescii quare id a principe persuasum ipsis fuerit - ut fertur -. Nunc autem legionis praefectus Erentryterus 11 signa a Statibus omissa collegit et ad Embdensem comitem ducit,27 quibus addat milites equitesque alios et ruriculas nonnullos, et ita Hassiacas copias ditione sua expellere conabitur et haec quidem astu facta contra Statuum voluntatem.28 Eadem ipsum calliditate et potentia pollere in Danicis rebus dubium non est. Ita dum more papae pro servo servorum habetur, dominus dominorum revera est et fructus fert sensim sibi conciliatae authoritatis. Miserat etiam princeps in Poloniam nobilem Vaalium ex castris, de cuius negotiatione adhuc dubitatur.29

    Vale, illustrissime et excellentissime domine, vive, fave, illustri(ssim)e et excellentissime domine ...

    Amstelodami, 20 Iunii 1644.

    Bovenaan de brief schreef Grotius: Rec. 28 Iunii 1644.

    Notes



    1 - Hs. Den Haag, ARA, Eerste afd., coll. Hugo de Groot, aanw. 1911 XXIII no. 15 (1644, 21). Eigenh. oorspr. Handtekening afgescheurd. Antw. op een ontbrekende brief van 11 juni; vgl. no. 6918.
    2 - De hulpvloot van Louis de Geer had na de zeeslagen in het ‘Diep van List’ (Listerdyb) te veel averij opgelopen om de strijd tegen de Deense oorlogsbodems voort te kunnen zetten. Een opkomende storm bood uitkomst. In de tweede helft van juni bereikten de gehavende schepen van admiraal Maerten Thijssen weer de veilige wateren van het Vlie (Kernkamp, De sleutels van de Sont, p. 90-91 en p. 299-307, en ‘Brieven van Louis de Geer’, in BMHG 29(1908), p. 265-272).
    3 - De Zweedse admiraal Klas Fleming had de haven van Dalarö verlaten. Met een vloot van ongeveer 48 schepen zette hij koers naar de Sont (Kernkamp, De sleutels van de Sont, p. 92).
    4 - Koning Christiaan IV had na de eerste slag in het ‘Diep van List’ (16/26 mei) rechtsomkeert gemaakt. Aan boord van zijn vlaggeschip ‘Trefoldighed’ spoedde hij zich naar Noorwegen, zodat hij geen getuige was van de tweede zeeslag op 25 mei/4 juni in hetzelfde ‘Diep’. Op 21 juni/1 juli keerde hij naar Kopenhagen terug (Kernkamp, o.c., p. 91-92 en p. 306).
    5 - Het was koning Christiaan IV en de Noorse gouverneur Hannibal Sehested niet gelukt om de toegang tot de haven van Göteborg volledig af te sluiten.
    6 - De Zweedse opperbevelhebber Lennart Torstensson hield aan de oostkust van Jutland nog steeds een vloot van schuiten en boten bijeen voor een landing op de eilanden Funen en Seeland. Het sein tot de aanval zou gegeven worden bij aankomst van de hulpvloot van Louis de Geer in de Deense wateren. Nu admiraal Maerten Thijssen zich had teruggetrokken, moest de veldmaarschalk zijn strategie afstemmen op de koers van de Zweedse oorlogsvloot.
    7 - Na de capitulatie van het Deense garnizoen van Laholm (14/24 mei) zette het leger van de Zweedse veldmaarschalk Gustav Karlsson Horn de aanval in op Halmstad (1/11 juni) (Oxenst. Skrifter 2. afd., VIII, p. 312-314).
    8 - De Zweedse generaal-majoor Hans Christoph, graaf van Königsmarck, had zijn garnizoenen te Leipzig en Erfurt opnieuw bevoorraad. Binnenkort zou hij zijn leger weer naar het aartsbisdom Bremen terugvoeren; zie no. 6924.
    9 - Veldmaarschalk Lennart Torstensson had zijn generaal-majoor Robert Douglas het bevel gegeven over enkele Zweeds-Hessische eenheden die in nauwe samenwerking met zeven regimenten van de Zweedse generaal-majoor Hans Christoph, graaf van Königsmarck, de mars van het keizerlijke expeditieleger van Matthias, graaf Gallas, en veldmaarschalk Melchior von Hatzfeldt und Gleichen langs de Elbe moesten beletten (Gazette 1644, no. 57, dd. 28 mei 1644, en Doc. Boh. VII, p. 102 no. 274, p. 105 no. 284 en p. 107 no. 291).
    10 - Raban Heistermann (Heystermann), deken van de collegiale kerk van Sint Jan te Osnabrück en kanunnik van Lübeck, onderhield de verbindingen tussen de Zweedse en keizerlijke delegaties; zie no. 6901. Op 24 mei/3 juni (en niet op 27 mei/6 juni) stelde hij de Zweedse gevolmachtigden Johan Oxenstierna en Johan Adler Salvius op de hoogte van het keizerlijk verbod op vredesonderhandelingen zonder de aanwezigheid van een Deense ‘onpartijdige derde’ (Acta pacis Westphalicae; Die Schwedischen Korrespondenzen I, p. 225-227, en Die kaiserlichen Korrespondenzen I, p. 461-463).
    11 - De kritiek van de keizerlijke gevolmachtigden op de Franse volmacht van 20 september 1643: 1. de tenaamstelling van de volmacht op de minderjarige Lodewijk XIV, zonder ondertekening van de regentesse; 2. in de inleiding was een rechtvaardiging van het optreden van koning Lodewijk XIII tegen de keizer opgenomen; 3. de volmacht bevatte het voorschrift dat de Franse gevolmachtigden alleen in overleg en met instemming van de bondgenoten over een vrede mochten onderhandelen (Meiern, Westphälische Friedens-Handlungen I, p. 204-205; Acta pacis Westphalicae; Diarium Volmar I, p. 114-121, en Die kaiserlichen Korrespondenzen I, p. 349-361, p. 376-382, p. 399-409 en p. 423-426).
    12 - De meeste Duitse vorsten en standen hielden een besluit over het zenden van een afvaardiging naar Munster en Osnabrück nog in beraad. Alleen de landgravin van Hessen-Kassel en de hertogen van Braunschweig-Lüneburg hadden de Zweedse en Franse uitnodigingen aanvaard; vgl. nos. 6910 en 6911.
    13 - In Munster had de ceremonie van de uitwisseling van de volmachten reeds in april plaatsgevonden. De Franse gevolmachtigden Claude de Mesmes, graaf van Avaux, en Abel Servien hadden echter onoverkomelijke ‘defauts’ opgemerkt in de Spaanse en keizerlijke volmachten.
    14 - De keizerlijke gevolmachtigden Johann Weichard, graaf van Auersperg, en Johann Baptist Krane weigerden hun medewerking te verlenen aan een uitwisseling van de volmachten op een neutrale plaats in Osnabrück.
    15 - De Zevenburgse vorst György I Rákóczi had te kennen gegeven dat hij vredesbesprekingen met de keizer wilde aangaan.
    16 - Sultan Ibrahim hield zich neutraal in de strijd van de Zevenburgers tegen de keizer.
    17 - De Franse vredesbemiddelaar Gaspard Coignet, sieur de La Thuillery, sloot zijn bezoek aan het legerkamp van de Zweedse opperbevelhebber Lennart Torstensson te Haderslev op 19 juni af. Met een vrijgeleide van de Deense rijksmaarschalk Anders Bille (Bilde) vervolgde hij op 23 juni zijn reis naar Kopenhagen (Fridericia, Danmarks ydre politiske historie II, p. 437-438).
    18 - De zware Deense oorlogsbodems vormden een grote bedreiging voor de Zweedse vloot. In de gevechten met de hulpvloot van Louis de Geer in het ‘Diep van List’ (Listerdyb) hadden zij hun vuurkracht getoond.
    19 - Carel Carelsz. van Cracauw, sinds 1632 Staats resident in Denemarken. Inderdaad heerste er in Helsingør en Kopenhagen een anti-Staatse stemming (Kernkamp, De sleutels van de Sont, p. 79-80 en p. 116-118). Het vuur werd nog aangewakkerd door pamfletten die de Denen over de zeeslagen in het ‘Diep van List’ verspreidden; vgl. ‘Brieven van Louis de Geer’, in BMHG 29(1908), p. 270-271.
    20 - Er bestond verschil van mening over de vraag of Staatse koopvaardijschepen bij het passeren van Helsingør de gebruikelijke tol aan koning Christiaan IV moesten betalen. In een van zijn vele memoranda aan de Staten-Generaal dreigde de Zweedse resident Petter Spiring Silvercrona met tegenmaatregelen: zodra de schippers toch tot betaling aan het tolkantoor te Helsingør overgingen, zou hij zijn regering verzoeken om een kantoor te vestigen in Helsingborg (Kernkamp, o.c., p. 65-66).
    21 - De Staten-Generaal beraadden zich nog steeds over de tekst van de instructies voor hun vredesmissies naar de hoven van koning Christiaan IV en koningin Christina. Na lang wikken en wegen konden op 25 juni de ‘vulgaire’ en de ‘secreete instructie’ worden gearresteerd (Kernkamp, o.c., p. 70).
    22 - Frederik Hendrik had een aanslag op Sas van Gent voorbereid, maar de Spanjaarden waren op hun hoede. Op 8 juni moest de Staatse bevelhebber Johan Wolfert van Brederode de strijd opgeven (Briefw. C. Huygens III, p. 488-490).
    23 - Nicolaus Rhut (Rout), secretaris van de Zweedse graaf Magnus Gabriel De la Gardie; zie no. 6791.
    24 - Tijdens zijn bezoek aan het Staatse legerkamp te Assenede werd graaf Magnus Gabriel De la Gardie voorgesteld aan Frederik Hendrik. De kennismaking kreeg een verrassende wending toen de prins de positie van de Zweedse ambassadeur in Parijs ter sprake bracht; vgl. nos. 6934 en 6943. Een week later vervolgde de graaf zijn reis.
    25 - De Zweedse ‘touristen’ hadden in de haven van Calais het laatste nieuws gehoord over de belegering van Gravelines (Grevelingen) door het leger van de ‘generalissimus’ Gaston van Orléans. Vermoedelijk hebben zij van de gelegenheid gebruik gemaakt om poolshoogte te nemen in het pas veroverde Fort Saint-Philippe.
    26 - De maarschalken Charles de La Porte, markies van La Meilleraye, ‘grand maître de l'artillerie’, en Jean, graaf van Gassion, gaven leiding aan de aanval op het Fort Saint-Philippe. In de nacht van 12 op 13 juni verdreven zij de Spaanse bezetting uit dit bolwerk bij de ingang van de haven van Gravelines.
    27 - De Franse subsidie aan het Staatse leger was niet toereikend. Om die reden had de Raad van State een bezuiniging voorgesteld waarbij 2 compagnieën te paard en 9 compagnieën te voet ontslagen dienden te worden (Het Staatsche leger IV, p. 138-139 en p. 208-210). Frederik Hendrik bedacht een nieuwe bestemming voor de 11 compagnieën: onder bevel van Ernhart Erentreyter mochten zij dienst doen in de garnizoenssteden van graaf Ulrich II van Oostfriesland (Het Staatsche leger IV, p. 175-176).
    28 - Frederik Hendrik ging met dit aanbod voorbij aan het belang dat landgravin Amalia Elisabeth van Hessen-Kassel hechtte aan het aanhouden van winterkwartieren in Oostfriesland (L. van Tongerloo, in Hess. Jb. Landesgesch. 14(1964), p. 254-255).
    29 - De Zweedse diplomaten in de Republiek twijfelden aan de onpartijdigheid van de prins. Zelfs de reis van de edelman ‘Vaalius’ (een zoon van de arts Jacobus Vallensis?) naar Polen wekte bij hen enige achterdocht op. Misschien ging het hier alleen om een consultatie van de Poolse wonderdokter Andreas Cnöffel (Kneffel) († 1658); vgl. Briefw. C. Huygens III, p. 506-507 en p. 511.