Mon frère,
Brieven van seer goede hant geschreven den 26 Decembris uyt Londen2 seggen ons dat aldaer tijdynge was gecommen met brieven commende Vrijdaechs tevoren uyt Pleymuyt, hoe dat aldaer een schip was gearriveert, dat maer seven dagen onderwege was geweest van Lisbon, brengende dat binnen Lisbon den hertoch van Bragance als conynck van Portugael was ge-
14
croont ende dat hetselffde tot Pleymuyt te meer gelooffs wiert gegeven, overmits twee, drie dagen tevoren van Port à Port een schip aengecommen, relateerde te Port te hebben verstaen dat tot Lisbon grote alteratie was. Voorts, soo seggen de brieven van Londen, dat op een requeste van vijfthienduysent inwoonders van Londen ende clachten van veel andere van buyten de stat clagende over de kercklijcke proceduyren, de commune, dat is het Lage Huys, alle de canones sedert het scheyden van het laeste parlement bij de biscoppen gemaeckt, hadde gerevoceert ende verscheyde resolutiën tegens de biscoppen waren genomen alsdoen noch onbekent; dat een predicant te Westmunster predyckende ende vermaen doende van de Schotse actiën den biscop van Lincol,3 deecken van die kercke, daer present sijnde, hem cloppende aen de stoel hadde gelast daervan te swijgen ende sijnen text te verhandelen. Meer hebben wij uyt dat rijck niet.Van Constantinopelen schrijft men,4 dat een spahy hebbende aen een prins van Tartariën, sijnde in die stat, bekent gemaeckt dat in de douanie was geresolveert denselven prins tot Turcksen keyser te maecken, waerover den prins on[t]stelt sijnde ende niet wetende hoe hem te dragen, hadde geconcludeert hetselve den groten visir5 bekent te maecken, welcke die notificatie bij geschrift hebbende begeert, hadde den spahy doen stranguleren sonder dat alsdoen tegens den Tartersen prins yet was gestatueert. Dat sijn onse uytheemse tijdyngen.
Binnensslants hebben wij niet sonders. Het accort tusschen de Oostindische Compangie ende Engelant is noch niet getroffen. Sijne Hoocheyt,6 die nu beter te passe is, hebben Stat ende Landen mede gedefereert het maecken van cappiteinen ende officieren over de uytheemse compangiën, in vougen andere provintiën hetselve voor desen ofte tacite ofte expresse mede hebben toegestaen.
Den heer Camerarius7 nevens andere ambassadeurs soowel als den heer Spierynck8 de aengevangen alliantie met Engelant sijnde genotificeert, heeft den heer van Somelsdijck9 in wat pointen hij stont in sijn bedienynge geopenbaert, nemende raet [hoe] hij hem voortaen soude dragen, dewelcke oordeelde dat hij hem behoort van alle publycke functiën te onthouden, soodat de heer Spierynck nu het bewint van saeken heeft. Den gemelten heer Spirynck is niet weynich on[t]stelt geweest over het affsterven van den heer rijckxtruxis.10 Inderdaet sal het rijck ende ministr(es) buyten gelegen sijn, wie sijn Ed. sal succederen.
De doot van de(n) marquis van Brandenburch11 comt den prins te spade ofte te vrouch, die met groote wijsheyt hem in dese conjunctie van saeken ende tijden hem sal hebben te dragen.
Desen 7 Ianu. 1641.
Adres: Mijnheer mijnheer de Groot, raedt ende ambassadeur van de coninginne ende crone van Sweden bij den alderchristelijcksten conynck. 14 s.
Bovenaan de brief schreef Grotius: Rec. 17 Ian.
En in dorso: 7 Ian. 1641 N. Reigersberg.