eLaborate
::: eLaborate options :::
    Show pagebreaks
    Show variations
    Search



    Searchform

    Fulltext search

    Search domain

    Search site
    Search current document

    Letter



    6679. 1644 januari 30. Aan N. van Reigersberch.1

    Mijnheer,

    't Is wat vremdt, zoo het waer is, dat van Hamilton.2 Nopende de qualificatie van het parlement3 is de zaecke zeer verandert door de declaratie die den coning heeft gedaen over eenigen tijd,4 herroepende alle voorgaende consenten, ende door den afval van veele provinciën. Dat den coninck geen contentement en heeft van de Vereenichde Nederlanden gelove ick. Maer den prins van Orangie gelove ick dat gedaen heeft wat sijne Hoogheit can.

    Mijne opinie is dat Swede in dezen tijd behoort te handelen met de Vereenigde Nederlanden5 ende haer verzeeckeren van beter ende vaster conditie dan zij met den coning van Denemarcken hebben gehadt. Dat eenige Denen bij de Sweden zijn geslagen is zeecker; de progressen zal uwe Ed. eer in Hollant weten als wij alhier. Vanhier wil men tot de vrede aldaer arbeiden,6 opdat de Sweden haer nae 't Rijck keeren, maer de Swe-

    80

    den weten best haere redenen ende voeren het oorlogh nae haere eigene phantasie. De handeling van de vrede zal daerom niet achterblijven ende offereren haer de Venetianen om middelaers te zijn tusschen den keizer ende de Sweden.7

    Nopende 't eerste bezoeck8 weet ick dat de ambassadeurs Arsens ende Vosbergen, zijnde gecomen nae de Deensche9 ende gesustineert hebbende eerst te moeten bezocht werden, de Denen zulcx niet en hebben willen toestaen, ende de Nederlandsche ambassadeurs aen de Staten-Generael geschreven hebbende last hebben gecregen om eerst te gaen bij de Deenschen. Op die materie zoude veel te discoureren vallen. Maer daerin hebben de uwen gelijck dat de Fransoisen hebbende dien staet eerst die hoocheit in 't hoofd geblazen10 ende nu haer willende doen zaecken. Een derde plaets van handeling te willen nemen, zoude zich quaelijck schicken.11 Zoo de Vereenigde Nederlanden zich met de Schotten ende Engelsche parlamentarissen verbonden, al waer het maer tot conservatie van de religie, zulcx zal ombrage geven in Vrancrijck,12 alwaer die van dezelve religie eenige mescontentement zouden connen nemen ende haere religionsverwanten tot hulp roepen.

    Onzen oudste heeft mij in lang niet geschreven.13 Weet niet hoe zijne handeling staet, maer dewijle [de] paus off doot off ter doot zieck is, gelove ick dat dat oorlogh niet en is om te duiren. Can onzen zoon eenig[e] pensionen oock in tijd van paix bedingen, 't zal goet zijn. Den jongste is van Tubinge niet vervoert, gelijck hij meende, maer daer gebleven in tamelijcke vrijheit onder cautie.14 Alzoo den hertogh van Beyeren laet verluiden de gevangenen lang te willen houden, heb ick zoo aen denzelven hertogh als aen d'heer Ketner, dien ick hier gekent heb, ende den baron de Waert, daer mijn huisvrouw bij is geweest in zijne gevanckenisse,15 geschreven om spoedige verlossing. Zoo mon-

    81

    sieur de Saint-Ibal16 ofte iemant anders wil schrijven aen den generael Mercy, zulcx zal des te beter zijn, omdat onzen zoon is onder de gevangenen die hem te beu[i]t zijn gevallen.

    Dat te Benfeld niet en is te doen,17 ende ordre uit Sweden om niet te laeten volgen, heb ick voordezen geschreven volgens d'onderrechting van de heer Muller.18 Maer dat d'heer Vicquefort Wimarsch gelt heeft, werde ick verzeeckert ende hij had ons belooft zijne handen niet te ijdelen voordat onze zoon zoude zijn gecontenteert. Zoude hij nu daerbij tecortcomen, dat waere onredelijck.

    Den 30 Januari 1644.

    In dorso staat in een onbekende hand: Den 30 Januari 1644.

    Notes



    1 - Hs. Amsterdam, UB, coll. RK, H 35e. Eigenh. oorspr. Niet ondertek. Tezamen met no. 6680.
    2 - De Schotse royalist James, markies van Hamilton, hertog van Aran (Arran), viel in koninklijke ongenade. Zonder pardon werd hij na aankomst in Oxford naar Wales verbannen.
    3 - De Staatse vredesbemiddelaars Albert Joachimi, Willem Boreel en Johan van Reede van Renswoude omzeilden het vraagstuk van de erkenning van het Parlement door bij aankomst in Londen (27 januari) voorbij te gaan aan de verplichting om een audiëntie aan te vragen (S. Groenveld, Verlopend getij, p. 113).
    4 - ‘The King's proclamation for calling the members to meet at Oxford’ van 22 december 1643/1 januari 1644 (The Parliamentary History of England III (1642-1660), kol. 194-196). De Oxfordse bijeenkomst van de parlamentarissen zou op 1 februari moeten plaatsvinden (CSP Ven. 1643-1647, p. 62-63).
    5 - In hun advies op de vraag ‘hoe den Staat sig sal hebben te draagen in de ongeleegentheid, ontstaan tusschen de kroonen van Sweden en Denemarken’ gaven de Staten van Holland te kennen dat zij aan een neutrale opstelling in het conflict de voorkeur gaven (Res. SH, dd. 19, 21 en 23 januari 1644).
    6 - Kardinaal Jules Mazarin wees op 26 februari een bemiddelaar aan in het Zweeds-Deense conflict. De keuze viel op Gaspard Coignet († 1653), sieur de La Thuillery, ordinaris Frans ambassadeur in de Republiek (Lettres Mazarin I, p. 600-601, en Schutte, Repertorium II, p. 11-12).
    7 - Koning Christiaan IV van Denemarken had zijn geloofwaardigheid als bemiddelaar verloren. In Osnabrück gingen al spoedig stemmen op om de rol van ‘onpartijdige derde’ door de Venetiaanse ambassadeur Alvise Contarini te laten vervullen; zie nos. 6644 en 6657.
    8 - Op de tweede onderhandelingsronde over een nieuwe Frans-Staatse ‘alliantie offensive ende defensive’ (Den Haag, 21 december 1643) hadden de Staten-Generaal de kwestie van de bejegening van hun gevolmachtigden te Munster aan de orde gesteld. Zij begeerden erkenning van het recht van de eerste visite, de hoge hand en de titel van ‘Excellentie’.
    9 - De buitengewone missie van François van Aerssen, heer van Sommelsdijk, en Caspar van Vosbergen naar Frankrijk (1627-1628). Tijdens hun verblijf in de Franse hoofdstad verlangden zij dat de aldaar aanwezige Deense delegatieleden Jørgen Brahe (DBL II, p. 422-423) en Christen Thomesen Sehested (DBL XIII, p. 314-317) hen de ‘eerste visite’ brachten (J. Heringa, De eer en hoogheid van de Staat, p. 264 en p. 295). In februari 1628 had de toen nog ambteloze burger Grotius wèl een bezoek aan de Deense delegatie gebracht; zie no. 1227 (dl. III).
    10 - Koning Hendrik IV van Frankrijk had de vertegenwoordigers van de Republiek en de ‘serenissima’ republiek van Venetië dezelfde ‘eer en tytulen’ geschonken. Tijdens het regentschap van Maria de' Medici werd de positie van de Staatse ambassadeurs al dadelijk aangetast.
    11 - Het Franse compromisvoorstel om voor de Staatse delegatie ter vredesconferentie een afzonderlijke onderhandelingsplaats aan te wijzen. Men opperde Osnabrück of Wesel (Acta pacis Westphalicae; Die Französischen Korrespondenzen I, p. XLI).
    12 - De Engels-Schotse ‘solemn league and covenant’ paste niet in het voornemen van de Franse regering om de oude banden met Engeland en Schotland weer aan te halen; vgl. de missies van Henri de Lorraine, graaf van Harcourt, en Pierre de Boisivon (Boisyvon).
    13 - Een dag later, op 31 januari, kreeg Grotius de brief aangereikt die zijn zoon Cornelis op 8 januari 1644 in Venetië had geschreven (no. 6635).
    14 - Grotius had inmiddels een tweede ‘Tübingse’ brief van Dirk de Groot ontvangen (no. 6663). Zie voor de pogingen om zijn jongste zoon uit Beierse krijgsgevangenschap te verlossen, no. 6678.
    15 - De Beierse generaal Johan van Werth werd van 1638 tot het vroege voorjaar van 1641 vastgehouden in de kerkers van Vincennes. In juli 1638 bezocht Maria van Reigersberch de gevangene; zie no. 3688 (dl. IX).
    16 - Henri d'Escars de Saint-Bonnet, heer van Saint-Ibar (Ibal), deelnemer aan het complot van de ‘Importants’ (no. 6405 (dl. XIV)), was de gramschap van kardinaal Jules Mazarin ontlopen en had zijn toevlucht gezocht in de Republiek (Lettres Mazarin I, p. 605).
    17 - De uitbetaling van het Saksisch-Weimarse legaat aan Dirk de Groot. Behalve op Joachim de Wicquefort had Grotius ook een beroep gedaan op Friedrich Richard Mockhel, de onlangs overleden Zweedse resident te Benfeld; zie nos. 6389 en 6393 (dl. XIV).
    18 - De Zweedse hofraad Georg Müller, secretaris van rijkskanselier Axel Oxenstierna, had tussen 1635 en zijn overlijden in oktober 1639 regelmatig brieven met Grotius gewisseld.