eLaborate
::: eLaborate options :::
    Show pagebreaks
    Show variations
    Search



    Searchform

    Fulltext search

    Search domain

    Search site
    Search current document

    Letter



    6866. 1644 mei 16. Van W. de Groot.1

    Frater optime,

    Ecquid illi qui iam in Gallia rerum potiuntur magni hac aestate praestituri sint videbimus.2 Nos certe eorum conatibus favere non desinemus, quanquam parva, ut mihi quidem videtur, cum spe emolumenti a nobis inde percipiendi. Hodie ad equitatum suum profectus est princeps iunior;3 ad diem huius mensis vicesimum discessum patat prin-

    415

    ceps senior.4 Interea copiae undequaque conveniunt, et dicuntur maiores quoque naves quae equitatui vehendo pares sint, conduci. Ad componendam inter Suedos et Danos controversiam mittuntur a nobis5 legati, Bavarus Dordracensis, Bickerus et Schapius Amstelodamenses, Schonckius Hornanus, Selandus Stavenessius et Frisius Joachimus Andreae, cum classe quadraginta duarum navium bellicarum et quingentarum onerariarum; quid hoc est aliud quam pacem orare manu, praetendere puppibus arma?6 Aulam Turcicam multum momenti ad res christianorum et imprimis Ragotskii allaturam non dubito;7 utinam aliquando coeant in foedera dextra.

    Adfuit mihi his diebus Sorberius,8 qui narravit ab archiepiscopo Polono9 missam ad omnes christianorum coetus - exceptis socinianis - epistolam qua rogat ut aliquos e suis ad conventum in Polonia, religionis ergo habendum, velint mittere. Eius exemplar a ministris Galliae ad Rivetum missum, ut sententiam explorarent; ipsum vero multa quae retardando isti proposito faciunt commentum, imprimis vero illud postulatum non ab archiepiscopo, sed a rege Poloniae proficisci oportere, et alia id genus.

    De scriptorum tuorum editionibus serio cogito, et imprimis de Anthologia,10 et saepius ea de re amicis mandata dedi, sed nihil proficere me videns filios meos praeterita septimana Roterodamum misi, et Ryckewartium ac typographum convenire iussi, qui cum viderent necdum quicquam inceptum, typographum vero etiam typis bonis destitui, et ex Ryckewartio intelligerent distulisse se indicis confectionem donec absoluta esset impressio, ut eo melius paginas et lineas signare posset, utrumque mihi codicem, et Graecum et Latinum, retulerunt. Nunc iterum alium quaero qui indicem facere et possit et velit, et de ea re Vossium, qui iam hic est,11 allocutus sum. Ecquid profecturus sim, postea intelliges.

    416

    Interea Deum oro, ut te, tuam, tuos diu nobis servet incolumes. Vale,

    tibi obsequentissimus frater,
    Guilielmus Grotius.

    Hagae, XVI Maii 1644.

    Adres: A monsieur/monsieur Grotius, ambassadeur de la reine et couronne de Suede, à Paris. Port 20 s.

    Bovenaan de brief schreef Grotius: Rec. 25 Maii. En: De origine gentium Americanarum.12

    En in dorso: 16 Maii 1644 W. de Groot.

    Notes



    1 - Hs. Den Haag, ARA, Eerste afd., coll. Hugo de Groot, aanw. 1911 XXIII no. 24, 307. Eigenh. oorspr. Antw. op no. 6849, beantw. d. no. 6879.
    2 - Het leger van de ‘generalissimus’ Gaston van Orléans zou deze zomer de belegering van Gravelines (Grevelingen) inzetten.
    3 - Prins Willem van Oranje, generaal der cavalerie, voerde het bevel over een vaan ruiters (Het Staatsche leger IV, p. 196 en p. 332).
    4 - Op 19 mei begaf Frederik Hendrik zich naar de schans Te Voorn (Correspondance d'Estrades I, p. 176-177). Begin juni zette het Staatse leger koers naar het legerkamp te Assenede.
    5 - De samenstelling van de twee Staatse gezantschappen naar Zweden en Denemarken. De Dordtse burgemeester mr. Cornelis van Beveren (NNBW III, kol. 108-109) excuseerde zich (Kernkamp, De sleutels van de Sont, p. 66-67). Naar Stockholm togen uiteindelijk Jacob de Witt, dr. Andries Bicker en de Zeeuwse raadpensionaris Cornelis van Stavenisse; naar Kopenhagen, dr. Gerard Schaep, Albert Sonck en de Friese raadsheer Joachim Andreae. De twee delegaties aanvaardden pas op 7 juli hun reis naar het noorden; zie no. 6865.
    6 - Vgl. Vergilius, Aeneis 10, 80.
    7 - Sultan Ibrahim hield zich neutraal in de strijd van de Zevenburgse vorst György I Rákóczi tegen de keizer.
    8 - De Franse protestant Samuel Sorbière (1615-1670) was in het voorjaar van 1642 met een aanbevelingsbrief van Grotius naar de Republiek getrokken; zie no. 5671 (dl. XIII). Aanvankelijk hoopte hij op een aanstelling tot corrector in de drukkerij van dr. Joan Blaeu. De Haagse hofpredikant André Rivet bood hem echter een aantrekkelijkere werkkring aan (no. 5813 (dl. XIII)). Weldra was hij even streng in de leer als zijn weldoener. Onder het pseudoniem ‘Cuthbertus Highlandius’ publiceerde hij in Rivets Apologeticus pro suo de verae et sincerae pacis ecclesiae proposito, contra Hugonis Grotii Votum, Leiden 1643 (BG no. 298 en BsG no. 319), een felle aanval op het werk van de Franse irenist Théophile Brachet de La Milletière (no. 6010 (dl. XIII)).
    9 - Op 12 november 1643 hadden de Poolse bisschoppen in een ‘Epistola synodi provincialis Poloniae’ alle andersdenkenden (met uitzondering van de socinianen) opgeroepen om op 1 oktober 1644 bijeen te komen voor een ‘fraterna collatio seu colloquium charitativum’ (Jobert, De Luther à Mohila, p. 386-394). In de eerste helft van april ontving André Rivet een exemplaar van het rondschrijven, vermoedelijk het exemplaar dat Maciej Lubieński, aartsbisschop van Gniezno, de Leidse universiteit had doen toekomen. Later kreeg hij uit Danzig een tweede exemplaar toegestuurd (Bots-Leroy, Corresp. Rivet-Sarrau II, p. 246-248, p. 256, p. 259, p. 267 en p. 270).
    10 - Zie no. 6855. Willem de Groot stuurde zijn zonen Johan (1625-1678) en Jacob (1628-1694) naar Rotterdam om bij Justus Rijckewaert en de boekhandelaar-uitgever Johannes Naeranus te informeren of zij de publikatie van Grotius' Anthologia Graeca (BG no. 534) alsnog op zich wilden nemen.
    11 - De Amsterdamse hoogleraar Gerardus Joannes Vossius bracht op uitnodiging van George Rataller Doubleth (1600-1655), raadsheer in de Hoge Raad, een bezoek aan Den Haag (Rademaker, Life and work of Gerardus Joannes Vossius, p. 217-218, en Bots-Leroy, Corresp. Rivet-Sarrau II, p. 276-278).
    12 - Een aantekening die betrekking had op de beantwoording van de Responsio ad dissertationem secundam Hugonis Grotii, de origine gentium Americanarum van de geograaf Johan de Laet (BG no. 733 en BsG no. 214); zie no. 6879.