77
Mijnheer,
D'heer van Beverwaert2 sal nu daer sijn ende werdt gehoopt dat hij goede ordre vandaer herrewaert sal brengen; heeft den coning gesproocken, maer ongedeckt. Den graef van Soissons is in pijne. Den coninck doet (sel)ve 'tgunt denselve graef als grand-maistre plagh te doen, ende heeft alle personen verboden ordre van denselven heer grave te ontfangen. Te Sedan werdt gewrocht ende 't garnisoen vermeerdert, sijnde deselve stadt geïnterdiceert van alle commercie met Vrancrijck; de hertoginne van Bouillon3 is om advys in Den Hage. Veele meenen den hertogh van Vendosme4 sich mede daer sal retireren, hoewel hij geloof[t] dat het getuichenisse van drie geseide eremiten,5 infaem om andere delicten, hem niet en can schaden. Die drie eremyten sijn gepijnicht ende is een van deselve nae de pijniging gestorven. De gerelegeerde presidenten6 sijn belast binnen corten tijdt afstant te doen van haere officiën. De mening schijnt te sijn die officiën voortaen bij commissie te doen bedienen tot wederroepen toe.
De saecke van de Catelans sijn in peryckel. Sij maecken eenige buitenwercken buiten Barcelona. 't Spaensche leger daerontrent is van twintichduisent man. In Portugael staen de saecken oock seer wanckelbaer, soo niet haest hulp en comt, om 'twelck te versoecken men seit eenige uit Portugael afgesonden,7 souden gecomen sijn te Rochelle. Vrancrijck ende Hollant hebben op die twee saecken te letten.
In Italië doet men niet. Maer men meent de twee princen van Savoyen trachten nae neutraliteit.
Voor de custen van West-Indië is het eilant de las Tortugas bij de Fransoisen wederbecomen, de Engelschen vandaer verjaecht bij deselve Fransoises ende uit een ander eiland, genaemt Alanse, bij de inlanders.8 Wij hooren uit Turquie dat den gebannen can van de Tartaren, genaemt chahin Guira,9 te Rhodes is geworgt, omdat hij sustineerde de successie van het Turcksche rijck hem toe te comen, soo den Grooten Heer10 sonder soonen quame te sterven; ende dat de bassa van Bagdet heeft ingenomen een casteel toecomende een Arabische prins, die men hiel[d] den Persiaen te favoriseren.11
Men is hier besigh met de bruiloft van den hertogh van Anguien,12 aen denwelcke gedestineert werdt het gouvernement van Languedoc ende den staet van grand-maistre, voor desen bedient bij den grave van Soissons. Den soon die van dit huwelijck sal comen,13 werdt gesegt dat erfgenaem sal sijn van mijnheer den cardinael, aennemende den naem van Richelieu.
78
Twee gesanten van Venetië sijn te Constantinople,14 een van den vorst van Sevenbergen;15 van Persiën werdt een16 verwacht. Die schuldigh aen de doot van Planta17 in de Grisons, hebben haer gevoecht met eenige andere banditen in Val Canona.
2 Febr. 1641.
De saecken van Engellant sijn van seer onseeckere uitcomste, alsoo de affectie van den coninck, soo men opentlijck siet, loopt tegen de affectie van het parlement; welck parlement geduirende desen tijd sijn macht gebruickt, maer sal eens moeten scheiden. Ick gelove dat de bisschoppen van Engellant wat ingetoomt sullen werden, misschien oock haer incomen gemindert. Den adel is jaloux van de autoriteit van de geestelijcke in saecken van staet.
Soo bij de Hollandsche ambassadeurs18 iet in Engellant werdt gehandelt buiten kennisse van Vrancrijck, dat sal hier de offensie die alrede genomen is, vermeerderen.
De Compagnie van Oost-Indiën in Nederlant sal haere saecken bij alle vremde ende selff bij 't parlement van Engellant seer glimpelijck stellen met de presentatie van alle de differenten te willen verblijven aen de justitie van Venetië, 'twelck ick seeckerder soude vinden als aen het parlement van Parijs.
't Voornemen van die van Hollant tot beveiling van de zee is niet quaed. IJver is daertoe van doen. De resolutie wel genomen, sal den admirael Tromp op de executie wel letten.19
Wilt mij laeten weten, soo wanneer d'heer Camerarius20 sijn afscheyt sal hebben genomen ende soo iet geschiet nopende het different van Somerdijck ende Ripperda.21
Ick meen de Fransche partij te Ludyck soo verre is vervallen, dat deselve quaelijck sal sijn te redresseren. Te Calis is advys, 'twelck ick niet en wil verseeckeren, van een nieuw remuement in Andalosië, waervan het hoofd soude sijn le duc de Midoni Sidonie.22
In dorso schreef Reigersberch: Broeder de Groot, den 2 Febr. 1641.