eLaborate
::: eLaborate options :::
    Show pagebreaks
    Show variations
    Letter



    239

    7196. 1644 december 15. Van J. Oxenstierna.1

    Magnifice et generose domine,

    Recte huc perferuntur literae Magnificentiae vestrae paene cum omnibus veredariis, inter alias etiam illae quae 29 Septembris/8 Novembris et de die 9/19 Novembris iterato ad me scriptae sunt.2 Quamprimum eas accepi, in Sueciam ad parentem meum huius causa scripsi3 neque dubito, quin pro ea qua Magnificentiam vestram prosequitur affectione rem illam, quoad fieri poterit, sit procuraturus. Repetam hanc rem proximis meis ad eundem et relato huc responso eius Magnificentiam vestram faciam participem.

    In superioribus meis ante octiduum nostram propositionem, hic caesarianis exhibitam, transmisi.4 Nunc copiam vobis facio5 eorum quae Monasterii proposuerunt caesariani, Galli, Hispani.6 Caesariani Osnabrugenses ne verbum nobis dici fecerunt aut, quantum adhuc cognoscere licuit, aliis dixerunt, quid sentiant de nostro postulato.7 Monasterienses et caesariani et Hispani questi sunt apud mediatores,8 quod regna foederata haereant in quaestione praeliminari. Status Imperii Romani, totiens invitatos, non comparere, omnibus indicio esse ordines nec iure posse, nec velle venire; praetexi tantum haec a nobis ad protrahendos tractatus, quandoquidem propositiones non determinant numerum eorum qui expectabuntur, neque tempus quamdiu expectandi sint.

    Haec et similia non indigent longa refutatione.9 Foederata regna habent in Germa-

    240

    nia non paucos status foedere et adhaerentia, ut ita loquor, sibi innexos. Pro his obtinuerant salvos conductus10 invitarantque ad colloquium hoc.11 Ipsi ordines in comitiis Ratisbonensibus statuerant deputare suos ad tractatum quandocunque inchoaretur.12 Conclusioni dictorum comitiorum inserti quidem sunt electores qui mitterent.13 Verum constat caeteros status se opposuisse et ab aliis circumventos protestatione sibi hoc ius reservatum voluisse; cui qui Francofurti in hac diaeta sint institerunt, non tam disputantes an status ius haberent mittendi quam quomodo deberent hic concurrere.14 Idque consilii nunc cepit circulus Franconicus, qui non solum notum fecit caesari se velle ad tractatum aliquot suorum allegare, sed aliis etiam circulis, incitans eos ad idem faciendum.15 Nobis quoque responderunt, ut de protestantibus nihil dicam, ‹rescripserunt› Roman[en]ses episcopi Bambergensis et Herbipolensis, non modo laudantes nostram curam et propositum, sed pollicentes etiam operam et praesentiam suorum.16 Moram sui adventus plerique imputant incerto praeliminarium eventui. Nos ergo post commutatas procuratoriorum tabulas et factam propositionem illico significavimus nostris literis non modo Francofurtensi conventui - qui priores nostras nescio quo casu aut cuius interventu antea non accepit, nunc vero post visam materiam ultro repetiit - sed singulis ordinum quae hic erant gesta.17 Volunt ergo ordines venire et iure se posse mittere praetendunt. Quibus equidem dandum est tantillum temporis, infra quod notificatio illis nostra reddi possit. Interea redibunt plenipotentiae Vienna, Parisiis et Madrido.18

    Ante dies aliquot accepi literas Minda de novo Torstensonii certamine cum caesa-

    241

    rianis.19 Quae res nunc novis ipsius campiductoris literis, quarum exemplar hic subiungo, ad me confirmatur.20 Peculiare est Dei beneficium, quod tantus caesaris exercitus, qui in Holsatiam tendens complectebatur 28 millia militum,21 nunc ad illas incitas sit redactus. Quodsi nunc Galliarum copiae a sua parte ad Rhenum et versus Bavariam movere possent22 et huic occasioni servire, credibile est vires simul adhibitas non parum adiumenti allaturas communi rei et scopo. Quod quo loco modoque et apud quos sit urgendum, id relinquitur Magnificentiae vestrae arbitrio,23 commendans eam divinae protectioni quam diligentissime,

    J.O.A.

    Osnab[rugae], die 5/15 Decembris 1644.

    In dorso staat: Osnabrugis, die 5/15 Decembris anno 1644. Ad dominum Hugonem Grotium. J.O.A.

    Notes



    1 - Minuut Stockholm, RA, E 915, coll. J.A. Oxenstierna ser. A II, Koncept G. De talrijke doorhalingen en verbeteringen van de opsteller van deze brief zullen niet worden gesignaleerd. Antw. op nos. 7153 en 7166, beantw. d. no. 7239.
    2 - Grotius' verzoek om een regelmatige uitbetaling van zijn honorarium (no. 7083); zie zijn brieven aan de Zweedse gevolmachtigde Johan Oxenstierna, dd. 29[=28] september/8 oktober (no. 7086), dd. 9/19 november (no. 7153), dd. 16/26 november 1644 (no. 7166, postscriptum), en dd. 3 december 1644 (no. 7176, postscriptum).
    3 - Rijkskanselier Axel Oxenstierna was in deze zaak minder openhartig dan zijn zoon (nos. 7083, 7242 en 7428).
    4 - Zie de brief van 28 november/8 december 1644 (no. 7183). De Zweedse gevolmachtigden Johan Oxenstierna en Johan Adler Salvius hadden de keizerlijken in hun propositie, dd. 27 november/7 december 1644, voorgehouden dat de aanwezigheid van de vorsten en standen (ordines) onmisbaar was voor het goede verloop van de onderhandelingen over een duurzame vrede met het Rijk.
    5 - De Franse gevolmachtigden Claude de Mesmes, graaf van Avaux, en Abel Servien voorzagen hun Zweedse bondgenoten van afschriften van de in Munster uitgewisselde proposities (Acta pacis Westphalicae; Die Französischen Korrespondenzen I, p. 716 en p. 722-728, en Die Schwedischen Korrespondenzen I, p. 415-416 en p. 438-441).
    6 - De bijlagen met de keizerlijke, Spaanse en Franse proposities, dd. 24 november/4 december 1644, ontbreken; vgl. Meiern, Westphälische Friedens-Handlungen I, p. 317-321.
    7 - Zie nos. 7182 en 7183. De keizerlijke gevolmachtigden Johann Maximilian, graaf Lamberg, en Johann Baptist Krane gingen een fundamentele discussie over de Zweedse ‘propositio’ uit de weg. In de vroege morgen van de 15de december namen zij de koets naar Munster voor beraad met hun collega's Johann Ludwig, graaf van Nassau-Hadamar, en dr. Isaac Volmar (Acta pacis Westphalicae; Die kaiserlichen Korrespondenzen II, p. 96-98, en Diarium Lamberg, p. 32-35).
    8 - De Franse gevolmachtigden volgden met enige argwaan de bezoeken die de Munsterse bemiddelaars Fabio Chigi en Alvise Contarini aan de keizerlijke en Spaanse residenties brachten. Op 9 december lieten zij in een brief aan hun resident te Osnabrück (infra, n. 9) het licht schijnen op de spitsvondigheden die ‘noz parties’ hadden bedacht om hun bezwaren tegen het Frans-Zweedse streven naar de deelname van alle keurvorsten en standen aan het vredesoverleg kracht bij te zetten (Acta pacis Westphalicae; Die Französischen Korrespondenzen I, p. 724-728).
    9 - De Franse resident Claude de Salles, baron van Rorté (supra, n. 8), verzocht de Zweedse gevolmachtigden in een ‘memoire presenté à leurs EE. Messieurs les Ambassadeurs de Suède’, dd. 4/14 december 1644, inzage in de verdediging van hun propositie (Acta pacis Westphalicae; Die Schwedischen Korrespondenzen I, p. 438-441, en Die Französischen Korrespondenzen I, p. 762-766).
    10 - De keizer had zich in het preliminair vredesverdrag van Hamburg van 25 december 1641 verplicht tot het uitschrijven van vrijgeleidebrieven ter vredesconferentie.
    11 - Het recht om een paspoort aan te vragen voor de reis naar Osnabrück zou volgens deze afspraak toevallen aan de Zweedse gevolmachtigden, de Franse resident, de huizen van de Palts, Braunschweig-Lüneburg en Hessen-Kassel, en voorts aan alle rijksstanden ‘Sueciae foederatis et adhaerentibus’ (Meiern, Westphälische Friedens-Handlungen I, p. 8-10).
    12 - Op de Regensburger Rijksdag (1640/1641) had de keizer de vorsten en standen de toezegging gedaan dat zij hun ‘gravamina’ mochten voorleggen aan de commissarissen die namens hem het woord zouden voeren op de vredesconferenties (Dickmann, Der Westfälische Frieden, p. 98-103; Acta pacis Westphalicae; Instruktionen, p. 405 en p. 412).
    13 - De beslissing over de toelating van de keurvorsten was reeds op de Regensburger ‘Kurfürstentag’ van 1636/1637 gevallen (Dickmann, Der Westfälische Frieden, p. 88-90, en K. Ruppert, Die kaiserliche Politik auf dem Westfälischen Friedenskongreß, p. 86-91).
    14 - De protestantse leden van de ‘Fürstenrat’ op de Frankforter ‘Deputationstag’ schikten zich niet langer in de nederige rol die de keizer hen in het vredesoverleg had toegedacht (R. von Kietzell, ‘Der Frankfurter Deputationstag von 1642-1645’, in Nassauische Annalen 83(1972), p. 99-119).
    15 - De afgevaardigden van de Frankische Kreits aanvaardden op 8 november de Franse en Zweedse uitnodigingen ter vredesconferentie. In brieven van 30 oktober/9 november stelden zij de keizer en de andere kreitsen op de hoogte van hun besluit (Meiern, Westphälische Friedens-Handlungen I, p. 288-294; Acta pacis Westphalicae; Die Schwedischen Korrespondenzen I, p. 428-430, en Dickmann, Der Westfälische Frieden, p. 168).
    16 - Nog in dezelfde maand verbraken ook de bisschoppen van Würzburg en Bamberg, alsmede het stadsbestuur van Neurenberg, het stilzwijgen (Acta pacis Westphalicae; Die Schwedischen Korrespondenzen I, p. 428-430).
    17 - De Zweedse gevolmachtigden brachten op 28 november/8 december hun uitnodiging aan de Frankforter ‘Deputationstag’, dd. 4/14 oktober 1644, opnieuw onder de aandacht van de ‘ordines’ (Acta pacis Westphalicae; Die Schwedischen Korrespondenzen I, p. 427-430, en Meiern, Westphälische Friedens-Handlungen I, p. 314-317).
    18 - De geëmendeerde volmachten moesten in Wenen, Madrid en Parijs omgezet worden in originele akten. De Munsterse bemiddelaars Fabio Chigi en Alvise Contarini gaven de koeriers twee maanden de tijd (20/30 januari 1645) (Meiern, Westphälische Friedens-Handlungen I, p. 280-284 en p. 350-357).
    19 - De keizerlijken van Matthias, graaf Gallas, waren op 19/20 november naar Maagdenburg uitgeweken. Ruiters van de Zweedse opperbevelhebber Lennart Torstensson zetten de achtervolging in. Op 3 december kwamen de legers op de weg van Maagdenburg naar Wittenberg en Jüterbog tegenover elkaar te staan (Acta pacis Westphalicae; Die Schwedischen Korrespondenzen I, p. 435 en p. 440).
    20 - Het overwinningsbericht uit het Zweedse hoofdkwartier ontbreekt; vgl. Acta pacis Westphalicae; Die Französischen Korrespondenzen I, p. 766-767.
    21 - Lees: ‘18 millia militum’ (no. 7183). Matthias, graaf Gallas, voerde ten tijde van de verovering van Kiel (17 augustus 1644) het bevel over 7000 keizerlijke infanteristen, 5000 ruiters en 800 dragonders (Doc. Boh. VII, p. 122 no. 342 en p. 130 no. 373).
    22 - Maarschalk Henri de La Tour d'Auvergne, burggraaf van Turenne, verdedigde met een kleine troepenmacht enkele vooruitgeschoven posten aan de Rijn. Zijn infanteristen had hij reeds heengezonden naar de winterkwartieren in de Elzas en de heuvels van Lotharingen.
    23 - Grotius erkende het belang van een versnelde terugkeer van de Franse legers naar het Duitse front. Daags na ontvangst van dit verzoek (29 december 1644) trad hij met de ‘introducteur des ambassadeurs’ in onderhandeling over een bezoek aan het hof (nos. 7239 en 7254).
    Search



    Searchform

    Fulltext search

    Search domain

    Search site
    Search current document

    [text]
    [text]
    [text]