354
Mijnheer,
Ick reyse voor een dach seven off acht, uyterlijck thien naer Zeelant, alwaer het sterffhuys van mijn broeder2 nootsaeckelijck voor mijn vertreck naer Gronyngen3, dat wel te Pinster wesen mocht, mijn iegenwoordicheyt vereyst. Daervan heb ick uEd. advis willen geven, opdat, indien mijne brieven op den ordinaris tijt niet commen ofte sijn geschreven, de rechte oorsaeck uEd. mach wesen bekent. Meteenen moet uEd. oock weten, dat hetgene van eenych dessein tegens uEd. persoon bij mij in mijnen lesten4 wiert geconjectureert, nu soo ick yet in gelijcke materie kan oordeelen, naecktelijck is ontdeckt ende de calumnie om hetselve crachtyger uyt te wercken achterhaelt ende, soo ick meen, den neck gebroocken.
De historie daervan is dese: besych sijnde om hetgene van Ruero5 ende den aencleven vandien wiert gedissemineert door so[m]yge onderrechtynge te destrueren, soo is voorbij mijn oiren gewayt, dat propoosten werden gehouden, hoe dat uEd. aen den heer Spierynck6 soude hebben geschreven, dat desen somer van Vranckerijck niet en was te verwachten, dat hare meenynge alleen was met groote geruchten van preparaten hare geallieerde te engageren, selffs haer te verschonen ende het pack van den oorloge andere op den hals te schuyven. Desen brieff - seyde men daerbij - was bij den heer Spierynck aen de tafel aen den baillu van Rijnlant7, sone van den heer van Noortwijck8, ende den heer van Risoor9 schoonsone van den heer Staeckenbrouck10, gecommuniceert, hetgene deselve daeruyt hadden gehoort bij andere niet geswegen ende soo verde onder die den Staet regierden in achtynge genomen, dat sij daerdoor om de gemeene desseins te helpen bevoirderen traech waren gemaeckt, somma: den cours van saecken, tot groot preiuditie van Vranckerijck ende andere in het gemeene oorlooge geïnteresseert, grootelijckx verhindert. Ick verstont daerbij, dat de ministres van Vranckerijck, die hier tot vier, vijff in getale sijn, de opinie, dat sulckx soude mogen sijn geschiet, mede hadden ingedroncken, daeruyt oock concludeerde, dewijle het haer crachtych conde dienen om off hare devoiren te recommanderen off, soo daer yet in manqueerde te excuseren, deselve niet souden hebben naergelaeten daervan in dat rijck advis te geven ende dat sulckx wederom materi[e] moet sijn geprepareert om uEd., is het mogelijck, om als onvoorsichtych in het communiceren daer het soo qualijck wert bewaert in de croone van Sweden uyt te crijten, immers aldaer,
355
als contrariërende de desseinen van dat rijck selffs bij andere, die sulckx niet schuldych en sijt, met een seer quaet ooge aen te doen sien, hebbe ick, om desen slach hier te breecken ende uEd. de ware gelegentheyt, sooveel ick die oordeelde te connen achterhalen, bekent te maecken, alle devoir gedaen om de source ende het recht bescheyt van dese geruchten te attrapperen. Waromme om mijn voet vast te stellen ende seecker te gaen hebbe ick mij aen den heer Spierynck geaddresseert ende sonder de reden bekent te maecken ondertast, off uEd. yet diergelijcke hadde geschreven, wanneer de boven genomineerde personen t'sijnen huyse lest hadden gegeten, het eerste mij plat sijnde geloochent ende met hoge woorden, oock hebbende verstaen sedert vastenavond de gemelte personen t'sijnen huyse niet te hebben gegeten, ben ick soo verde gegaen, dat ick hebbe gevraecht, off aen haer alsdoen ofte t'eenyger tijt eenyge van uEd. brieven hadde voorgelezen, hetselve mede seer hoge contesterende niet te sijn geschiet, hebbe ick de heele historie int breede ende lange wat daervan wiert gediscoureert verhaelt, meteenen aengewesen, dat de autheurs intentie was eenen dubbelen slach met dese uytstroynge te geven, daer wel den haet op uEd. maer de faute principalijck op sijn Gestreng. soude rusten. Heeft sijne Ed. hetselve mede soo wel begrepen ende dese saecke seer hoge opgenomen begerende van mij te weten, wt wien ick alles hadde verstaen, waerin bij mij difficulteyt werdende gemaeckt, omdat mij sulckx contrari mijn belofte niet vrij en stont, ende oock ongeraden is de linie van communicatie onder confidente aff te snijden ende de middel om te penetreren te benemen, soo is sijne Gestreng., die hem meer door passiën als reden laet emporteren, daerover met mij in hoge contestatie geraeckt, als mij willende houden voor den autheur, soolange ick een ander soude hebben genoemt; waeriegens mij niet min courageux als vigoureux hebbe geopposeert, alles in presentie van Graswynckel11, die geduyrende dese propoosten, als mede kennisse van dit geruchte hebbende, wiert gehaelt, persisterende van geen autheur te willen noemen, sustinerende daer niet verder in gehouden te sijn, als hebbende ontdeckt hetgene mij ende de mijne raeckte ende dat niemant van discretie soude connen geloven yet soo seer aen de mijne preiudiciabel bij mij soude wesen geinventeert; dat indien de source wilde weten deselve conde vinden aen den draet bij Graswynckel aengewesen, indien sijne Gestreng. den persoon, daer Graswynckel het van hadde, uyt consideratie van Graswynckel verder liet ongemoyt, dat hij immers om mijn consideratie geen verder ondersouck door mijn aen andere wilde doen, maer die daermede wilde laten begaen, die oordeelde dat sooveel interest hierin hadde als hij selffs soude mogen doen. Naer veel hoge woorden, ut nosti impetum hominis, ben ick gebleven sonder mijn man te noemen ende hebbe echter den heer Spierynck soo verde gecregen, dat hij verstont, sonder mij verder te presseren eer ick van mijn belofte van degene, daeraen12 ick deselve hadde gedaen, was ontslagen, dat wij souden om dese saecke nader aen den dach te brengen nader ondersouck daerop doen, waerover den baillu van Rijnlant, dewijle Risoir int leger sijnde niet conden werden ontboden, datelijck is gehaelt, die oock op alle voorgaende omstandycheden sijnde ondervraecht seyde sedert vastenavont met den heer van Risoir off sonder daer niet te hebben gegeten, verclaerde noyt brieff off schrift, hoedanych die soude mogen wesen, aen hem te sijn geleesen ofte te hebben gesien ende alle hetgene daervan wiert geseyt te sijn356
versiert ende voor leugenaers hielt, ende haer, soo hij die kende, soude seggen, dat sij het waren, die sulcke geruchten hadden uytgestroyt, alles soo ruym ende breet als sulckx soude connen werden geseyt. Oordeelende uyt alle omstandycheden ende soo door de contenantie van den heer Spierynck als van Noortwijck, dat dit een valse calumnie ende versierde leugen moet wesen, van alle hetwelcke ick uEd. de particulariteyten wijtlopych hebbe willen verhalen, opdat uEd. wel onderricht sijnde met eenen voor vast presupponeerde, dat alle dese versierselen tot in dat rijck sullen wesen overgevlogen, daertegens gewapent sijnde verdacht moocht wesen om het dessein van de autheurs te breecken ende te beletten, dat uEd. dienst bij de ministres aldaer niet werden onvruchtbaar gemaeckt. Wat vorders bij Sophi13 desen aengaende sal dienen gedaen, sal uEd. best considereren. Aelianus14, wel wegende hoe schadelijck hem bij Tuchydides15 ende andere sodanyge proceduyren, indien gelijck voorgegeven sijn waren gepasseert, heeft geapprehendeert, dat uEd. met adviseren hem preiuditie soude connen doen; doch nadien te presumeren staet, dat Valerius16 dese occasie niet sal laten eschapperen, soo meene ick, dat uEd. sulckx dit point roeren kan, dat soowel Aelianus als Felix17 a couvert werden gestelt, waervoor ick des te sorchvuldyger mij employere, omdat Aelianus Iovinianus18 heeft versocht, dat hetgene tusschen Spierynck ende mij was gepasseert, soude blijven vergeven ende vergeten, verhalende de vrienschap, die hij uEd. altijt heeft getoont ende daerin hij wil perpetueren. Ondertusschen sal Golilas19 niet qualijck doen, gelijck Scarinus20 voor desen wel heeft geseyt, niet alleen met Beria21, maer oock met Uddo22, die dickwels lecture van brieven geeft, te gaen. Om dese onwaerheyt geen verder loop te geven hebbe ick mijn autheur dese heele historie bekent gemaeckt, die daer contentement in nemende seyde andere oock te willen desabuyseren, excuserende verder aenwijsynge te doen. Ende alsoo mij niet en was onbewust, dat dese versierde propoosten in presentie van monsieur Brasseth23 waren gevoert ende hij geoordeelt hadde, dat uEd. seer groten ondienst - presupponerende de communicatie bij den heer Spierynck sulckx als boven is verhaelt - was gedaen, soo hebbe ick met deselve hierover gesproocken ende alle de bovenverhaelde omstandycheden ende veel meer andere sijne Ed. bekent gemaeckt, die mij oock heeft moeten advoueren - hoewel hij seyde uEd. altijt te voorsichtych hadde gehouden om sulckx te connen geloven -, dat hetselve gerucht crachtych was gecommuniceert (?). Bij dese occasie in andere materiën commende, seyde ick door dit ondersouck te hebben verstaen, dat tegens uEd. in Vranckrijck wert gemotreert24; bekende het voor desen was geschiet, maer ontrent de vijff iaeren geleden, doch niet te weten, off357
uEd. was in dat hoff in groot respect ende aengenaem. Off men met dese maniere van doen mogelijck uEd. ende andere scrupuleuser int schrijven sal willen maecken ende met seggen hetgene niet is geschiet verhinderen, dat door uEd. communicatie andere niet werden geïnstrueert, is mij verscheyde mael in den sin gecommen. Het is echter dienstych geweten ende moet geheel in den wint niet werden geslagen. Vint uEd. goet bij forme van antwoorde op dat advys mij yet te schrijven tot destructie van dese calumnie, meteenen hetgene in Vranckerijck aengenaem soude wesen, uEd. gelieve het int latijn te doen, opdat sulckx aen monsieur Brasset, die met verwonderynge van uwen stijl spreeckt, bij mij mach werden gecommuniceert ende wij mogen sien, off hetgene ten quaden is aengeleyt niet int goet kan werden gekeert.Bij provisie hebbe ick getoont, hoe verde hetgene uEd. mij nopende het voornemen van Vranckerijck hadde bekent gemaeckt discrepeerde van de verdichte uytstroynge, hetwelcke seer aengenaem was. Te meer is mij suspect, dat, dewijle soo garen hebben hare desseins soo grotelijckx werden geroemt, sij deselve inderdaet niet voren hebben soo groot te doen blijcken.
Dat de ses maenden bij Hollant sijn geconsenteert promptelijck te betalen heeft den heer Spierynck mij geseyt ende belooft voor uEd. te sullen sorgen, maer het gelt vreese ick sal noch soo veel niet sijn.
Het subsidie voor de Westindische Compangie is mede toegestaen. Van een ruytersdienst van Milanders'25 volck voor desen staet wert gesproocken in plaetse van waertgelders.
Langer desen te maecken laet den tijt mij niet toe, alsoo ick hem schrijve staende om te reysen.
Desen 27 Mey 1639.
In dorso schreef Grotius: 27 Maij 1639 N. Reigersberg.
En boven aan de brief: Rec. 8 Iunij.