210
Mijnheer,
Het Hessische tractaet sal, naer ick met uEd. oordeele, op een conclusie van vrede wtlopen. Den lesten brieff, die ick van Milander2 hebbe gesien, in date den 1 Maert seyt de formele woorden: nostre traité de paix s'avance fort et s'eslargit l'empereur3 sur le point de la religion si avant qu'on s'en pourroit contenter, mais voyant la prise de Brissac, le passage de l'armée suédoise par l'Elve, nous ne sçavons quel party nous devons prendre, doch gaende voort nil nisi suspensa et obscura verba, daeruyt naer mij dunckt nochtans kan worden geïnfereert, dat het hooft hanckt om de aengeboden conditiën te accepteren seggende dat hem soude werden geweten, indien bij continuatie van oorloge de saecken qualijck quamen uyt te vallen, verseeckert niettemin den coninginne van Bohemen4 ende den cheurvorst5 van sijne oprechte intentie om deselve, hetsij in oorloge blijft ofte vrede gemaeckt, te dienen, denoterende sijn persoon - hetwelcke vremt schijnt, alsoo alle acten mede heeft geteeckent - niet te sijn verobligeert om het volck niet te gebruycken ten dienste, die hem sal believen. Op Vranckerijck schijnt het niet heel groen te hebben, clagende bij dat rijck seer te sijn geabuseert, in recompensie van hetwelcke hij den heer d'Estampes6 op hope van rupture tot het geven van vijftichduysent guldens heeft ingeleyt, dewelcke ontfangen hebbende op achterstellyge penyngen heeft gereeckent, sonder hem als onder andere ende meerder somme te willen engageren, daruyt ten deele de disgratie van den heer ambassadeur procedeert, die garen een verclarynge van den heer Milander over dese saecke hadde gehadt, die niet en schijnt dat hij garen schriftelijck sal geven.
Hangende dese deliberatiën van de lantgravinne7 treckt den keyser dese voordeelen, dat hij sijne troupes logeert sonder scrupule aen beyde de sijden van den Rhijn, dat voor desen staet bedenckelijck is, ende werden de quartieren bij de Hessise soo verarmt, dat daernaer voor die daer troupes souden willen houden weynych te eten sal werden gevonden.
Den hogen opheff van den conynck van Denemarcke8 sal, nu de resolutie van den Nedersaxisen creytzes soo uytvalt, sijne m.teyt weynych reputatie geven. Daermede mochten oock wel cesseren de deseinen van die van Emderlant, die het ooge schijnen te hebben gehadt om haer mede bij dien creytz te vougen. Hetgene meest in dat heele werck bedeinckelijck is dunckt mij te wesen, dat die neutraliteyt niet langer vasticheyt en heeft als de vreese van de Sweetse wapenen duyrt, maer den keyser sterck sijnde met hope van avantagie op de Sweetse armée, sij haer daer licht wederom bij souden vougen.
Wat den conynck van Denemarcken tegens het voornemen van den conynck
211
van Polen9, die met den tol voort wil, sal doen, moet hem haest openbaren. De Compangie van de walvissen10 is hier clachtych dat hij sonder aen hem recognitie te geven hare visserije niet wil toestaen ende haren vanck tot vijlen prijs brengt met de groote quantiteyt van traen, die hij in dese landen sent, die sij meenen behoort te werden in het convoy beswaert.De geruchten die daer van Parnambuc sonder reden sijn verspreyt hebben hier oock gelopen. Al het quaet, dat uyt die quartieren soude connen werden gevreest, is vastatie van het plattelant ende ingenios, maer men hoopt beter. Die saecke wert ernstyger als voor desen bij den staet ende de Compangie behertycht ende wachten haest goede resolutiën int verdubbelen van het capitael.
De gestelde rechters over de gevangen schippers11 sijn noch besych ende doen sij hare defentie, dat de tweede mael, wanneer de meeste faulte soude sijn begaen, haer niet mogelijck is geweest de gegeven ordre te executeren.
Dat van den hertoch van Weymaren12 behaecht mij heel qualijck ende sal de Fransoysen min moyte sijn sijn troupes te verswacken als een goet capitain te vinden om de hare te commanderen. Soo groote couragiën connen niet wel wederwardicheyt dragen ende dienen soo seer niet gedepiteert, dat op resolutiën dencken die de partije niet vorderlijck en sijn.
Van Ragoski13 horen wij geruchten sonder te weten, wat van hem wert verwacht. Het veroveren van Babiloniën hout men seecker.
Den generael Bannier14 presumeert men, dat intelligentie in Bohemen heeft, daer wederom nieuwe edicten tegens die van de religie waren uytgegaen.
De antwoorde van Amsterdam heeft den heer Spierynck15 mij belooft, dat uEd. sal senden; daeruyt sal uEd. sien, dat de oude maximes haer noch niet en sijn vergeten. Wat van de erectie van het nieuwe collegie sal werden gearresteert, is noch onseecker, maer verstaet Hollant de equipagie sal blijven in de respective steden. Die van de generaliteyt hebben het op die groote stadt niet groen, waerom wijselijck op haerselven moeten letten.
Dat de ses maenden subsidie, de croone Sweden geconsenteert, promptelijck souden werden betaelt, heeft geen apparentie, alsoo de penyngen souden moeten werden genegotieert, maer meent den heer Spierynck ordre te sullen crijgen binnen 14 dagen ofte uyterlijck drie weecken om die op hare termijnen, daer nu twee maenden van vervallen, te ontfangen, bereyt sijnde soo haest die in handen heeft uEd. daruyt contentement te doen, waerop ick siende niet raetsaem vinde sonder nader ordre van monsieur Heufd16 te vermanen, alsoo die liquidatie langer soude connen aenlopen, doch bijaldien uEd. daermede soude wesen gedient, ick houde dat over de wissel geen difficulteyt soude vallen. Hoe ick langer dat werck vervolge, hoe ick meene naeckter te sien, dat hij tot uEd. wel is genegen, in welck humeur ick hem oock soucke te houden, sijnde seer geabuseert die meenen, dat
212
met precysheyt bij hem yet is te voorderen, gelijck den heer Camerarius17 in een rencontre van sijn soon18, daer uEd. van sal hebben gehoort, heeft connen speuren. Wat van dien heer volgen sal, kan ick niet heel wel seggen, alsoo Den Hage verlaet, maer te Delft siet naer een goede wonynge.Den heer Spierynck heeft mij in confidentie geseyt, dat, hoewel hij seecker hout ende weet, dat uEd. heel wel staet soowel bij den truxis19 ende schatmeester20 als den heer rijxcancelier21, die alle drie voeren den naem van Oxenstern ende veele van uEd. houden, dat evenwel om deselve te meer te obligeren wel sult doen diegene, die van harentwege daer commen, goet onthael te doen ende namentlijck aen den soon22 van den truxis, die nu daer is, die de vader seer lieff heeft, waromme hij oock denselven alle caressen heeft gedaen ende in sijn huys eenyge dagen gelogeert, gelijck mede dienstych is, dat de kennisse met den heer Croese23 werde gecontinueert; alle hetwelcke ick uEd. oock niet en h(ebbe) willen verbergen, hoewel ick weet sulcke advertentiën onnodych te sijn.
Sijne Gestreng. vermaent verder, dat hij gelooft de crone Sweden uEd. alle contentement sal soucken te geven, waerop wij dieper op dat subject raeckende seyde de advisen telcken van den heer van Oosterwijck24 te sien ende deselve met de uwe confererende sach, hoe groten verschil tusschen de eene ende de andere was. Dat verneme ick oock van andere, die somwijlen extracten van uwe brieven sien, dewelcke werckelijck, naer mij is geseyt, aen den burgemeester Beveren25 tot Dordrecht werden gesonden. Mijn genegentheyt soude wel wesen de mijne oock soo nu soo dan hier off daer te communiceren ende daerom wel wenschen wijtlopyge ende pertinente advysen, om altemet onsen Neeff26, die wij noch altijt moeten gebruycken, daervan deelachtych te maecken; doch alsoo uEd. mij heeft genouch te kennen gegeven sulckx niet aengenaem te hebben, soo hebbe ick mij daervan onthouden, hoewel ick meene in viertderlij respecten niet ondienstych wesen soude.
Tusschen Engelant ende Schotlant loopt het meer ende meer tot extremiteyt ende is dat oorloge gevaerlijck voor den conynck27, wiens autoriteyt beter int begin waer geconserveert, als ter oorsaecke van eenyge cleyne veranderyngen, al ware het ten besten, met soo grooten peryckel gedisputeert.
Dat onsen admi(r)ael28 eenige fregatten, men segt tot vier, op den viant soude hebben geconquesteert, lopen geruchten, maer daervan soude ick niet derven verseeckeren.
Van het pasport schrijve ick mijne consideratiën aen mijn suster, die uEd. sal
213
gelieven te overwegen. Wij sullen echter hetgene daer goetgevonden wert, hier soo veel in ons is helpen executeren.Bij Rotterdam29 doe ick groote devoiren sonder yet te voorderen, sal evenwel continueren.
Morgen begraeft men hier Ploos30, aen wiens doot mijnheer de Prins31 meer als de provintie van Utrecht sal reeckenen te hebben verloren. Hoeveel hij de provintie van Hollant is geweest, weeten alle, die sijn beleyt is bekent. Soo mindert dat getal, maer de maximes, daervan sij de fondamenten hebben geleyt, vermeerderen ende sijn dese tijden niemant schadelijcker als die geen veranderynge en soucken.
Van den ambassadeur d'Estampes weder(c)omste wert bij veelen hope gegeven, waerop ick tot noch toe weynych staet maeke. Wij sullen de waerheyt haest daervan sien.
Ondertusschen sal ick blijven.
Desen 28 Martii 1639.
Adres: Mijn Heer Mijn Heer de Groot, Raedt ende Ambassadeur van de Coninginne ende croone van Sweden bij den Alderchristelijcksten Conynck.
In dorso schreef Grotius: 28 Martij 1639 N. Reigersberg.
En boven aan de brief: Rec. 9 April.
Onder aan de brief - moeilijk leesbaar - enige notities van de hand van Grotius:
Levées en Poulogne.
Emery envoyé à Thurin.
Rencontre et victoire des Fransois.
Les forces de l'ennemie estant divisées.
Le roy à Blacor
Le nonce employé au passeport.
Ioux fortifié.
Argent en Angleterre
Offre de Piccolomini.
Hable de Grâce.
Che...
Gentilhomme envoyé en Hollande d'icy.