eLaborate
::: eLaborate options :::
    Show pagebreaks
    Show variations
    Search



    Searchform

    Fulltext search

    Search domain

    Search site
    Search current document

    Letter



    4254. 1639 augustus 13. Aan N. van Reigersberch1.

    Naar de wetten van 't Ryk van Duitslandt bezit niemant de hoedanigheit om over een Leger, dat aan het Duitsche Bondtgenootschap toekomt, het bevel te voeren, als een Keurvorst. Dit Leger is in eedt geweest van de vier Kreitzen, waar onder de Palts is, en is van myn Heer den Kancelier van Zweden2, als Opperbestierder van de zelve Kreitzen, gegeven aan Hartog Bernhard3 niet om de grenzen van Vrankryk uit te strekken, maar om de zaken van Duitslandt te herstellen. Ik meen ook, dat in het Leger daar goede genegentheit toe zal zyn. Zweden zal myns erachtens daar niet tegen hebben. Ik zal alles ondertasten by Engelandt en Vrankryk, en toonen oprechtelyk, dat ik een dienaar ben van den Palts, en een beminnaar van de vryheit van Duitslandt.

     

    Zoo men meend my dienst te doen met my geld door Vrankryk te laten aanbieden, daar weet ik geen dank voor. 't Zyn maar vindingen om my in Zweden qualyk te stellen. Sunt munera in hamo4. Op dit heele stuk valt niets anders te zeggen dan invidiam placare paras virtute relicta? contemnere miser.5. Allen die Zweden oprechtelyk zullen dienen, zullen gelyke ondermyningen onderhevig zyn.

    Notes



    1 - Gedrukt Brandt-Cattenb., Leven II, p. 223 en 226.
    2 - Axel Oxenstierna, Zweeds rijkskanselier.
    3 - Bernhard, hertog van Saksen-Weimar; hij was op 18 juli 1639 overleden.
    4 - Martialis Epigr. VI, 63. 5: ‘Munera magna tamen misit’. sed misit in hamo.
    5 - Horatius Sat. II, 3, 13-14.