Mijn Heere,
Mij is U Excellentz hooch aengenaemen van den 17 deser2, als mede het geene U Ex. gelieft heeft, op die voor 3 weecken3 overgesondene reglementen te noteeren, wel behandicht worden, waervoor ick U Ex. op 't hoogste bedancke. Ick wensche wel, dat U Ex. gelieft hadde mij tselve wat particulariter te noteren; U Ex. soude mij ten hoogsten daermede geobligeert hebben. Den heere ambassadeur Camerario4 ende mij is tselve noch niet gepresenteert worden, all waer het schoon, dat tselve ons gepresenteert waer geworden, so souden wij tselve om veele consideratiën doch niet aengenommen hebben. Over de swaericheyt, die wij hierin hebben geconsidereert, hebbe ick mij soo wijt bearbeydet, dat ick niet ende gelooff, dat hetselve nog soo haest an ons sal gegeven ende overgeleveert worden; dat wij met dander ambassadeurs souden gecommuniseert hebben, is bij ons bedenckelijck geweest, terwijlen wij maer alleenlijcken hebben in acht genommen de interrest van onse principaelen.
Aengaende tgeene tot continuatie der weeckentlijck nouvelles sal dienen is weijnich; alleen is dat, dat uijt Poomeren mij geschreven wordt, daervan U Ex.
838
copiam bijligendt5 oversende, waermede U Ex. in de protectie des Allmogenden ben bevelende ende verblijve ickU Excellentz dienst- ende vrientwilligen
Petter Spieringc Van Norshollem.
Haagh, 26 Decemb. 1639.
Boven aan de brief schreef Grotius: 4 dec. 1639 (!)