eLaborate
::: eLaborate options :::
    Show pagebreaks
    Show variations
    Search



    Searchform

    Fulltext search

    Search domain

    Search site
    Search current document

    Letter



    846

    4449. 1639 december 31. Aan N. van Reigersberch1.

    Mijnheer,

    Alle luiden van gesont oordeel ende de saecken van de werelt verstaende alhier sijn van opinie, dat noch ick noch mijne kinderen iet goeds te verwachten hebben van deghenen, die in uwe quartieren alles vermagh2, nochte van sijne kinderen ofte magen, waervan sij seer goede redene geven, soodat onse kinderen met sulcke hoope op te houden niet anders en is dan haer alle fortuine, die sij op andre plaetsen wel doende, connen maecken, haer te beletten, 'twelck onse vijanden wenschen. Alleen onsen advocaet3 wil ick garen aen d'heeren van Amsterdam, als mijne maximen approberen, overgeven. Dat die jongelluiden, daer uE. van spreect4, die mij hier kennen, die macht souden crijgen, dat sij in 's lands regieringe stercker soude werden als onse vijanden, ende onse kinderen groot goed doen, heeft gantsch geene apparentie.

    De coninginne van Behmen5 ende haer gantsche huis soeck ick oprechtelijck te dienen ende heb daertoe reden, wensch, dat het succes op mijne goede intentie mach volgen.

    Sweden magh wel luisteren nae voorslagen van paix, maer sal sonde[r] communicatie met Vrancrijck ende sonder Vrancrijcks consent niet sluiten geduirende den tijdt van de alliantie, op de continuatie ofte ophouding van dewelcke veele swaere deliberatiën sullen vallen.

    't Opschrift van Polen is nae de manier van de Noordsche natiën. Ick meen dat men sal connen vercrijgen, dat daerin de stijl van Vrancrijck ende Engellant sal werden gevolgt. Van veele andere dingen in het reglement begrepen, houde ick het succes niet heel seecker.

    De consideratiën, die uE. moveert op het stuck van Engellant ende Schotlant ende 'tgunt daervan dependeert, sijn goed.

    Van den vorst van Lunenburg6 is voor ons niet goeds te verwachten. Hij heeft gevreest de comste van Piccolomini7 in die quartieren, welck peryckel siende gepasseert, gaet hij sijne oude gang. Van de landgravinne8 ende Melander9 sullen wij haest claerder moeten sien, wat de intentie is.

    Voor den hartogh van Longueville10 staet te vresen door de aenwassende macht van de vijanden ende 't verloop van de sijnen.

    De negotiatie van den heer van Somerdijck11 in Engellant soude wel connen sijn van lange sleep.

    Ick sal garen hooren, wat in Brasyl passeert.

    847

    Graef Heindrick12 is hier gearriveert.

    Wat de voorslagh [van] den heer van Heemvliet13 sal connen doen om de saecke van de reine-mère14 te accommoderen, can ick niet wel bevroeden. De reine-mère wil te Florence niet gaen. Den coning15 wil haer geen onderhout geven dan daer zijnde. Den cardinael16 wil hemselve, nae soo groote ende in een vrouw ende Italiane ende van 't huis van Medices seer sensible offentie, niet in peryckel stellen van factiën, waertoe in Vrancrijck groote materie is.

    Den hertogh van Longueville is in peryckel geweest, soo de Beyerschen van boven tegen hem waeren gecomen ter selver tijd als Lamboy17 ende Beck18 met de Spaensche assistentie seer sterck waeren aen de Moselcant. Maer alsoo de Beyerschen onder het beleyd van Gleen19 juyst op deselve tijdt sijn geweecken over Rhijn nae 't Wirtembergsche lant, valt daeruit bij eenige suspicie, dat eenige intelligentie soude mogen sijn tusschen Vrancrijck ende Beieren, 'twelck ick niet en wil verseeckeren nochte oock het contrarie. Den tijd sal ons wijser maecken ende doen oordeelen van het toecomende.

    Van Salze hebben wij noch niet seeckers, doordien de saecke werdt gedeguiseert. In Piedmont is alles stil.

    In Normandië soecken alle de regierders van de steden de faute, die bij haer soude mogen zijn geschiet, met gelt af te coopen, soodat van die boerencrijgh niet en schijnt iet te sijn te vresen.

    De differenten met den paus20 duiren soowel in Vrancrijck als in Spaignië, ende de nuntius, die in Spaignië is21, heeft de saecke soo behartight, dat hij van onlust is gestorven; die hier is22, is buiten visyten.

    Den ambassadeur van Polen23, soo wij hier verstaen, is uit Vlaendren gegaen nae Engellant. Wat daer te handelen sal sijn, sullen wij sien.

    Die hier sijn voor de landgravin, seggen, dat haere declaratie van 't oorlogh weder aen te nemen tegen de keiser24 gereed is, mids ontfangende gereed de beloofde sestichduisent gulden van Vrancrijck.

    Alhier schijnen de intentiën meer te gaen tot oorlogh als tot vrede, hoewel de negotiatiën tot vrede niet en slaepen.

    De laetste advy[s]en alhier sijn, dat den hertogh van Longueville was besigh met Cruysnach ende Bingne te stercken, hebbende meest sijne artillerie bij Overwesel ende sijn meeste volck bij Alshem, den graef van Nassau25 ondertusschen

    848

    met een deel van sijne trouppes sich stellende tegen den vijant, die sterck is aen den Mosel; de onlusten sijn groot tusschen de Fransoisen ende Wymarschen, maer desen leggen onder, sonder hooft, sonder support. De keiserschen gaen voort met haer fort tusschen Brisac ende Straesburg.

    Den coning van Vrancrijck belooft aen den bisschop van Basel26 restitutie van al, dat hem ontnomen is, ende aen de Elsatschen adel de conservatie van haere goederen ende gerechticheden, mids doende hommagie aen sijne Maiesteit.

    Dit is, dat wij nu hebben, wenschende voorts, dat alles wel gae.

    Geschreven in 't einde van 't jaer 1639.

     

    Wij verstaen nu versch, dat de Spaignaerden een aenval hebben gedaen op het casteel van Thurijn, die misluckt is; dat een convoi van de vijant bij den graef van Harcourt27 is onderschept; dat den vijant in Constance heeft doen brengen 42 stucken geschuts; dat een deel Beyerschen sijn bij Hohentwiel om de uitvallen uit die plaets te beletten; dat men van hier clederen ende wat gelds sent voor 't leger van den hertogh van Longueville ende voor 't garnisoen van Brisac; dat Gastien28 met vierduisent man is gecomen in Rouen om de stad te verseeckeren voor de commissarissen, die daer comen; dat de nudspieds uit Normandië haer retireren in Basse-Bretagne.

    Men taxeert hier de tweeslagh van rijcken ende de gildens.

    Adres: Mijn Heer Mijn Heer van Reigersberg, raed in den Hoogen Raide in Hollant.

    In dorso schreef Van Reigersberch: Broeder de Groot, den lesten Decemb. 1639. Dat voor sijne kinderen in Nederlant geen fortuyne is te maecken.

    Notes



    1 - Hs. Amsterdam, UB., coll. RK., R 12b. Eigenh. oorspr. Niet ondertek.
    2 - Frederik Hendrik.
    3 - Pieter de Groot.
    4 - De desbetreffende brief van Van Reigersberch is niet bewaard gebleven.
    5 - Elisabeth Stuart, gewezen koningin van Bohemen.
    6 - Georg, hertog van Braunschweig-Lüneburg.
    7 - Ottavio Piccolomini, hertog van Amalfi, keizerlijk bevelhebber.
    8 - Amalie Elisabeth, landgravin-regentes van Hessen-Kassel.
    9 - Peter Melander, graaf van Holzapfel, generaal in dienst van Hessen-Kassel.
    10 - Henri d'Orléans, hertog van Longueville.
    11 - François van Aerssen, heer van Sommelsdijk.
    12 - Vrijwel zeker graaf Hendrik van Nassau-Siegen (zie Dek, Geneal., p. 96-XIIIE). Zie voor zijn reis naar Parijs Poelhekke, Geen blijder maer in tachtigh jaer, p. 119.
    13 - Johan Polyander van den Kerckhove, heer van Heenvliet.
    14 - Maria de Medici.
    15 - Lodewijk XIII van Frankrijk.
    16 - Richelieu.
    17 - Wilhelm, baron van Lamboy, keizerlijk bevelhebber.
    18 - Johann von Beck.
    19 - Gottfried Huyn, graaf van Geleen.
    20 - Urbanus VIII.
    21 - Lorenzo Campeggi.
    22 - Ranuccio Scotti.
    23 - Christophe Corvinus Gasziewski.
    24 - Ferdinand III.
    25 - Wilhelm Otto von Nassau.
    26 - Jean-Henri d'Ostein (Johannes VI Henricus von Ostheim).
    27 - Henri de Lorraine, graaf van Harcourt-Armagnac.
    28 - Jean Gassion.