eLaborate
::: eLaborate options :::
    Show pagebreaks
    Show variations
    Search



    Searchform

    Fulltext search

    Search domain

    Search site
    Search current document

    Letter



    3382B. 1637 december 12-26. Dagboekaantekeningen van W. de Groot.1

    Nopende het pensionarischap der stede Delff

     

    Den XIIen December 1637 des middachs is den burgemeester Schilperoort2 met den pensionaris Camerling3 bij den advocaet Ruyl4 - dien het pensionarischap geoffereert was - geweest ende hebben hem de aengeboden conditie opgeseyt, alsoo hij te lange

    444

    hadde gewacht om sijn resolutie te verklaren ende dat hij oock ondertusschen met dye van Haerlem was getreden in onderhandelinge, 'twelck hij nochtans ontkende.

    Den XIIIIen December des Maendags is mij aengedyent dat de Heeren Veertigh op den XVIen, zijnde beededach,5 des avonds ten vyer uyren souden vergaderen ende dat men meende dat mij welhaest daervan yet soude voorcomen. Ten selven dage des avonds hebbe ick met den raedsheer Reygersberg6 ende oom Dirck van der Dussen7 lange propoosten gehad of ick dyen staet soude willen aennemen mids gaende in de Grote Kercke8 ende blijvende geheelijck uyt de remonstrantsche vergaderinge, waerin ick grote difficulteyt maeckte, seggende wel bereyt te zijn in de Groote Kercke te gaen, mids oock mogende gaen bij de remonstranten. Oom Eewout van der Dussen9 sprack mij daernae mede op dat subject, seggende mij nyet te konnen raden nochte mijne consciëntie te willen een wet stellen, dat ick oock moste considereren hoe mijn broeder alles soude nemen, waerop ick aennam mij nader te sullen bedencken.

    Den XVen terstont na de noen quam bij mij den burgemeester Adrichem,10 seggende dat de heeren over een uyr met mij souden comen spreecken. Dat ick soude bij huys blijven, 'twelck ick aennam, ende verstont daerna dat Adrichem ende Schilperoort in Den Hage waren. Weynich daernae quam den raedsheer Reygersberg bij mij, seggende dat den burgemeester Adrichem hem geseyt hadde dat hij nu was gecomen om mij om het pensionarischap te spreecken, doch dat hij vooral wilde vastgestelt hebben dat ick van alle remonstrantsche vergaderingen soude blijven. Ick hebbe hem geantwoord dat ick alles bij mijnselven overleyt hebbende wel konde toeseggen dat ick in de Grote Kercke comen soude, doch nyet om de andere heel te verlaten. Seyde dat mijn consciëntie mij nyet toe en lyet sonder communie te zijn, dat ick oock een scandale soude geven aen veel goede herten, dat ick mijn reputatie soude krencken ende dat sulcx strijden soude cum tenore vitae anteactae ende met mijne ende broeders goede intentie om de saecke tot eenigheyt te brengen.11 Daerop veele woorden gewisselt ende mij bij den raedsheer vertoont zijnde dat ick mij onbequaem maeckte tot alle regieringe ende noeyt daernae mochte dencken, is hij wechgegaen om rapport te doen aen den burgemeester Adrichem.

    445

    Weynich daernae is hij wedergecomen met den reeckenmeester Basius,12 waerbij oock met geval quam den heere van der Mylen,13 waermede ick wederom daerover lange hebbe geconfereert. Den heer van der Mylen meende dat men mij soo naeuw nyet en behoorde te perssen, dat ick behoorde te volstaen mids seggende de publycke kercke te sullen frequenteren, ende mij voorts sulcx te sullen dragen dat de heeren souden contentement hebben. Elckeen vermaende mij op alles wel te willen letten om het stuck nyet te breecken, etc. Ick verstond doen uyt de heeren Reygersberg ende Basius dat mij gepresenteert soude werden seventyenhondert gulden 's jaers, deselve conditiën dye Camerling hadde ende dat men in de jaren wel soude accorderen.

    Daernae is de raedsheer weder bij mij gecomen, seggende dat Adrichem geseyt hadde dat hij van dien avond bij mij nyet en soude comen, doch dat hij alles ten besten meende, waerin de raedsheer seer becommert was, seggende eerst dat ick mij na Delf soude vervoegen om wat nader te vernemen ende de vryenden te spreecken, doch daernae mij latende weeten dat ick nyet nae Delf reysen en soude. Hij hadde mij mede vermaend de saecke met Strijen14 ende eenige andere advocaten over te leggen. Ten selven dage des avonds hebbe ick met den advocaet Strijen gecommuniceert dat eenige vryenden in Den Hage mij op het aflaten van de remonstrantsche vergaderingen seer persten, meenende dat sulcx bij dye van Delf soude gerequireert werden, ende dat ick anders geen credyt soude konnen becomen, oock selfs nyet al bleve ick uyt beyde de kercken. Hij heeft mij geseyt geen swaricheyt te vinden dat ick somtijts de publycke kercken soude frequenteren, dat ick oock wel behoorde te blijven uyt de Delfsche remonstrantse kercke om de authoriteyt van de regieringe. Maer dat men mij ongelijck deede van mij verder te vergen dat ick in Den Hage, tot Amsterdam, Rotterdam, etc. nyet en soude somtijts een fraey remonstrants predikant horen, dat Swaerdekroon15 beyde de predikatiën frequenteert ende bij de remonstranten communiceert tot Rotterdam, dat daerover in de vergadering van de Staten wel eenige woorden zijn gevallen, maer meerder nyet. Seyde oock in sijn regard geen swaricheyt te sullen maecken van de publycke kercke in Den Hage somtijts te frequenteren ende uyt de remonstrantse te blijven, mids dat hem in de andere plaetsen hetselve nyet en soude zijn verboden. Ten selven dage van dengenen dye het uyt de mond van

    446

    Brunincx16 hadden, verstaen dat den advocaet Ruyl het pensionarischap van Haerlem hadde aengenomen.

    Den XVIen December, zijnde beededach, hebbe ick des middachs de heeren Basius ende Reygersberg gesproocken ende hare E. aengedyent dat ick vreesden dat eenige partijdige de burgemeesteren mochten aengedyent hebben dat ick noch soude zijn in reatu om de proceduren bij den Hove tegens mij voordesen gehouden ter saecke van de Apologie,17 'twelck hare E. goetvonden secreet te houden, ende dat ick mij des avonds na Delf soude transporteren om uyt mijne oomen te verstaen wat middel datter was om den gront van alles te vernemen. Ten selven dage den advocaet Bosch18 van alles gesproocken, dye hem conformeerde met het advys van Strijen. Ten selven dage ben ick met den doncker na Delf gereyst, hebbe aldaer alles met beyde mijne oomen van der Dussen gecommuniceert ende haer E. gebeeden wat nader te willen vernemen, die mij geseyt hebben nyet anders te konnen dencken of het moste yemant van het Hof als den heer van Heenvlyet19 ofte andere zijn, dye den burgemeesteren geïntimideert mochte hebben, ofte wel yemant van de partijdige steden,20 dye haer met oppositiën mochte gedreyght hebben, ende namen aen nader te ondersoecken.

    Hyervan hebbe ick den XVIIen des ochtens aen den heer Basius rapport gedaen ende daerna de heer Uytenboogaert21 gesproocken ende sijn E. advys gevraecht, hoeverre ick na consciëntie ende sonder scandael soude konnen toegeven. Dye mij onder anderen sprack van de goede genegentheyt van seecker goet heer,22 dye in de saecke te seggen hadde tot mijwaerts, ende heeft voorts tijd van deliberatie genomen. Weynich daernae uyt mijn oom Eewout van der Dussen verstaen dat de bejegening was gedaen aen Schilperoort, ende dat bij de heer van Beverwaert,23 dye geseyt hadde verwondert te zijn dat dye van Delff een ouderling van de remonstranten tot pensionaris wilde nemen ende dat de burgemeesteren geraden hadde dat men den heer van der Mylen spreecken soude. Noch verstaen dat den advocaet Ruyl met de gecommitteerde van Haerlem was geaccordeert nopende sijn ampt om 1700 gulden ende 300 gulden voor de huyshuyr, doch dat hij geen geluck aen en nam, als noch nyet bij de vroetschap geapprobeert zijnde. Ten selven dage hebbe ick den heer van der Milen gesproocken, dye mij seyde nyet te weeten dat sijn Hoocheyt eenig misnoegen soude hebben in mijn persoon nopende den voorszegde staet, maer anders te gelooven.

    447

    Den XVIIIen December des ochtens hebbe ick alles met den advocaet van Sorgen24 gecommuniceert, dye mede oordeelde dat ick wel soude mogen gaen in de publycke kercke, oock uyt de remonstrantsche tot Delf blijven, mids houdende in de reste mijne vrijheyt. Ten selven dage na de middach is den heer Uytenbogaert bij mij gecomen ende heeft op mijn voorstel geantwoord dat hij nyet en konde verstaen dat ick in goede consciëntie bij de contraremonstranten gaen ende geheelijck uyt alle remonstrantse vergaderingen soude moeten blijven. Seyde dat sulcx soude grote ergernis geven ende in het regard van andere van consequentie soude zijn. Dat het oock de gemeynte alhyer seer soude bedroeven. Ick antwoorde wel te begrijpen dat sijn E. in dye generale thesis gelijck hadde, maer dat nu nader stonde te besyen of men uyt de particuliere remonstrantse kercke tot Delf soude mogen blijven ende echter in de Grote gaen om de remonstranten selver goet te doen. Sijn E. seyde dat dye in de publycke kercke gaen voor de remonstranten nyet spreecken dorven. Ick seyde alles nader te sullen bedencken ende mij te sullen wachten voor scandael te geven.

    Den XXIIIen December 1637 ten twee uyren zijn de heeren burgemeesteren Adrichem ende Meerman25 bij mij gecomen ende hebben mij gevraegt of ick sedert de laetste aenspraeck nyet vernomen hadde. Waerop ick hebbe geseyt: neen, maer door den heer van der Mylen aen sijn Hoocheyt mijn dyenst als advocaet te hebben doen defereren. Waermede de heeren zijn wechgegaen, seggende ten besten uyt te gaen ende weeder te sullen keeren. Anderhalf uyr daernae zijn deselve wedergekeert, seggende dat sij difficulteyten vonden. Ick seyde wel te weeten dat men dicmael met groote namen speelt. Sij seyden de saecke wat nader ondertast te hebben ende in parabole te sullen spreecken,26 dat sij bevonden dat bij grooten mij obsteerde dat ick ouderling van de remonstranten was, dat sij daerop solutie hadden gegeven dat ick geen argernisse geven soude, doch dat men daerna de saecke verder verwyerp, soodat ick genoech verstond dat sij met s[ijn] H[oocheyt] - gelijck ick oock daernae breeder berecht ben - hadden gesproocken ende grote contestatiën gehad, doch nyet dan gemeene goede woorden ontfangen, buyten hare meeninge. Seyden dat sij mij dye plaets met gemeene stemmen hadden gedefereert ende gehoopt hadden mij tegen nyeuwe jaer daerin te syen.

    Ick alles gehoort hebbende seyde indyen de saecke sulcx stond, dat mij ongeraden soude zijn tegen danck van de groten sulcken staet te bedyenen, alsoo sulcx tot ondyenst van de stad ende mijn persoon soude strecken. Seyde sooveel het ouderlingschap aenging dat gemeen te hebben met Strijen, Sorgen, Bosch, Andel, Paets, Broers,27 etc., ende datter te meer aen mij gewonnen soude zijn als ick ter publycke kercke ging. Gevraegt zijnde of ick alhyer i(n d)e Fransche kercke28 nyet en ginge, seyde neen, maer tot Delf, Amsterdam ende elders in de publycke kercke wel geweest te zijn. De heeren seyden van alles rapport te sullen doen ende haer te sullen bedencken, meenden dat den tijd yet soude konnen geven in dye saeck. Waerop ick seyde - de saecke sulcx als voorszegd is staende - anders te geloven. Ick vougde daerbij dat mijn beroep - hoewel buyten mijn toedoen - seer ruchtbaer was. Gevraegt zijnde waerom, seyde omdat na Ruyl nyemant onder de suppoosten was dye de stad waerdichlijck konde dyenen, ende noemden verscheyden, sprack daerna van

    448

    Doublet,29 gaf hem de eer van geleertheyt in de lettren, historiën, talen ende politiën, doch seyde te twijfelen of hij de plaets soude willen aennemen. Daernae gevraecht zijnde van de practijcke seyde dat dye in korten jaren nyet en konde geleert werden. Dat ick nu negentyen jaren te Hove hadde geweest30 ende nu wat begon te verstaen. Daernae seyde ick wel te willen weeten hoe ick mij soude dragen om te seggen dat ick versocht was ende om redenen geëxcuseert hadde ofte nyet. Sij seyden ich mochte het nemen soo mij luste, het was beyde waer. Maer ick antwoorde sulcx te stellen in handen van de heeren ende mij nae hare resolutie te sullen reguleren. Daernae hebbe ick neef Basius gesproocken ende sijne E. alles verhaelt, bij denwelcken datelijck den heer van der Mylen quam.

    Den XXIIIIen December 's morgens bij neef Basius geweest, dye mij seyde dat hij de burgemeesteren hadde syen comen van de trappen van sijn Hoocheyt, ende vond goet dat ick na Delf soude gaen om te vernemen hoe ick mij soude hebben te dragen. Ten selven dage tot Delf beyde de oomen van der Dussen gesproocken ende haer E. alles verhaelt, dye mij seyden dat sij op daechs te voren met neef Meerman hadden gesproocken, dewelcke meende dat mijne vryenden geraden vonden de saecke op te houden, 'twelck sij hebben tegengesproocken, ende oock geseyt dat den heer van der Mylen ten tijde den burgemeester Schilperoort gesproocken wyerd, sulcx nyet verstaen en hadde als hem aengedyent was van de intentie van sijn Hoocheyt te zijn. Vougden daerbij dat men rapporten nyet en moste geloven, dat het dan beeter soude zijn den heere self te spreecken, dan soude men danck hebben, waerop oom Dirck van der Dussen seyden onredelijck te zijn dat men sulcx soude vragen. Uyt welcke propoosten neef Meerman occasie nam om met de andere te spreecken ende na Den Hage te reysen. Ende is alsdaer onder ons geresolveert - alsoo neef Meerman absent was - dat ick des anderen daegs weder na Delf soude comen om neeven Meerman ende Adrichem te spreecken ende te verstaen wat ick soude mogen antwoorden aen dengenen dye mij na de saecke vraegden.

    Ten selven dage alles met mon frere van der Meer31 gecommuniceert, dye seer verwondert ende gescandaliseert was. Noch gesproocken met den pensionaris Camerling ende sijne goede intentie tot mijwaerts verstaen. Des avonds rapport gedaen aen neef Basius ende geconcludeert dat ick den burgemeesteren vragen soude of sij wederom bij sijn Hoocheyt wilden gaen ende aendyenen dat sijluyden ten respecte van sijne gemoveerde difficulteyten mij voor het eersten binnen de stad souden gebruycken, sonder mij vooralsnoch in de Vergaderinge te brengen.

    449

    Den XXVen December, zijnde Kersdach, hebbe ick mij des middachs nae Delf getransporteert ende aldaer tegen den avond gesproocken den burgemeester Adrichem, hem vragende of het rapport gedaen was ende hoe ick mij dragen soude. Hij seyde datter van gesproocken was bij de heeren ende dat sij mij daer geen wet in konde stellen. Ick seyde soo het hare E. evenveel was, dat ick dan soude seggen dat ick mijselven geëxcuseert hadde. Hij seyde daervan wel nader met de heeren te sullen spreecken. Ende vernemende hoe de woorden van sijn Hoocheyt gevallen waren, seyde dat sij hem voordroegen dat sij het oog op mij geworpen hadde, etc. Dat hij daerop antwoorde hem te saecke van Delf nyet te bemoeyen, doch dewijl sij hem advys vraegden, dat hij haer te bedencken gaf of mijn persoon haer geen swaricheyt soude causeren, soo in de Vergadering van Holland als in haer stad, omdat sij eenige remonstranten hadden ende dat ick als ouderling zijnde haerluyden tot een hooft gegeven soude werden. Sij antwoorden dat sij in de Vergadering nyemant vreesden ende dat hare remonstranten oock nyet considerabel waren als zijnde maer tyen of twaelf manspersonen ende de reste vrouwen. Sijn Hoocheyt seyde dat sij mochten doen wat haer gelyefde, maer vougde daerbij dat hij sulcx nyet doen en soude, hetselve tot vyer diverse malen repeterende. Ende nader geperst zijnde dat ick nyet en hadde konnen refuseren ouderling te zijn, dat ick anders censure soude subject zijn geweest ende dat sij wel verseeckert waren dat ick geen ergernis geven soude; waerop sijn Hoocheyt antwoorde: wat is dat te seggen, dat men uyt alle predicatie soude blijven; ende geïnsisteert zijnde dat ick misschyen somtijts in de publycke kerck soude comen, seyde dat soude nyet anders zijn als de religie om een officie veranderen; ick houde van sulcken volck nyet. Waerjegens sij seyden dat sulcx de meeninge nyet en was, maer dat ick mettertijd anders soude mogen verlicht werden, doch hyelp nyet. Den burgemeester Adrichem versocht eyntelijck dat sijn Hoocheyt alleenlijck soude willen verklaren dat hij daer nyet tegen en was, dat soude haer genoech zijn, doch konde sooveel nyet verkrijgen.

    Zij verklaerde mij sijn Hoocheyt soo gepresseert te hebben dat den burgemeester Meerman hadde geseyt dat hij wel gewilt hadde dat hij sijn tong in sijn beurs gehad hadde,32 dat onder anderen sijn Hoocheyt hem indachtich maeckte wat ten tijde dat broeder in het land was,33 in de Vergadering was gepasseert, doch hij vermaende mij aen broeder hyervan nyet te willen schrijven, opdat het mij nyet nadeelich soude zijn. Daernae ben ick bij den burgemeester Meerman geweest, dye mij eerst seyde vreemt te vinden dat ick van de heeren wilde weeten wat ick seggen soude, dat ick nyemant gehouden was reeckenschap te geven, dat het waer was dat ick eygentlijck nyet en was versocht, dat ick eenige naeste vryenden eenige openinge mochte doen ende aen andere indifferente discoursen voeren, etc. Confirmeerde mij daerna 'tgunt van de discoursen van sijn Hoocheyt hyervoren is verhaelt, seyde dat Adrichem hem vyermael te veel persten ende dat hij, Meerman, daerom nadat sij een half uyr boven34 geweest waren een eynde hadde moeten maecken, bedanckende sijn Hoocheyt van sijn advys ende vougde onder anderen daerbij dat hij, Meerman, geseyt hadde dat hijselver in de remonstrantsche vergadering wel was geweest ende sijn huysvrouw daer noch dagelijcx ging, waerop sijn Hoocheyt seyde: dat is nyemendal, dat men somtijts te preecken gaet, maer ouderling te zijn, dat is het altemael. Oock

    450

    geallegeert zijnde het exempel van de burgemeester Graef tot Amsterdam,35 seyde dat hetselve mede veel opspraeck subject was. Daerna geseyt zijnde dat ick goede qualiteyten hadde ende moderaet was, seyde mij wel eenigsints te kennen ende van mijn qualiteyten gehoort te hebben, maer echter dat ick ouderling was, daerbij vougende: ick wenschte selver wel om veel dat dat ouderling wech was. Seyde oock onder anderen: daer zijn sooveel advocaten, moet ghijluyden juyst De Groot nemen, etc. Den burgemeester Meerman onderrecht zijnde wat van het ouderlingschap was van de andere advocaten Strijen, Sorgen, Bosch, Paets, etc., seyde in bedencken te nemen of hij sijne Hoocheyt daerop nyet noch eens nader soude aenspreecken. Daerna sprack hij mij van den fiscael Kinschot tot pensionaris te beroepen,36 dyen ick seyde te gelooven dat sij nyet krijgen soude, omdat hij nae een raedsheerschap stond.

    Van denselven avond hebbe ick aen beyde de oomen van der Dussen alles gecommuniceert ende uyt haer verstaen dat sij oordeelden dat het ouderlingschap maer een pretext was, maer dat het daeraen haperde dat ick Grotii broeder was. Oom Eewout seyde mede uyt neef Meerman verstaen te hebben dat sijn Hoocheyt geseyt hadde dat dye van Amsterdam mede vreemt vonden dat men mij tot Delf nemen soude, 'twelck hij oordeelde een fourbe37 van Poliander te zijn.

    Den XXVIen December hebbe ick uyt oom Eewout van der Dussen verstaen dat hij met neef Meerman breeder op de voorszegde saecke gesproocken hadde ende hem voorgehouden of ick nyet en soude mogen seggen dat mij eenige conditiën voorgehouden waren dye mij nyet aen en stonden ende namentlijck om mij geheelijck van de communie van de remonstranten te abstineren, dye daerop seyde dat Adrichem sulcx hadde voorgestelt sonder last van de burgemeesteren te hebben. Hij vraegde ook oom of hij, Meerman, wel soude mogen voor mij versoecken het advocaetschap van den prins, waerop oom nyet veel en antwoorde. Ende zijn dyenaengaende geresolveert dat ick hetselve nyet en soude versoecken, maer soo het mij thuys quam te sullen aenvaerden.38

    In dorso staat in een onbekende hand: Aenteyckeningen van 'tgeene mijn vader Mr. Willem de Groot sal[ige]r is gerencontreert als hij versocht wyerd tot pensionaris der stadt Delff.39

    En in een andere hand: Dit raakt d'opdragt van 't pensionarisschap der stad Delft aan Mr. Willem Jansz. de Groot, van 12 tot 26 December 1637.40

    Notes



    1 - Hs. Utrecht, RA, inv. van het familie-arch. Van Boetzelaer (1316-1952), no. 1076, eigenh. oorspr.: ‘Verslag van Willem de Groot over onderhandelingen betreffende de vervulling van het pensionarisambt te Delft, dat hem uiteindelijk niet is toegekend, 1637’. Gedrukt in H.J.M. Nellen, ‘Hoe Willem de Groot (1597-1662) een carrière in Delft misliep ...’, in: Lias 25 (1998), p. 231-256, hier p. 243-251.
    2 - Dirck Robbrechtsz. van Schilperoort (1586-1651), lid van de Delftse Veertigraad (1614-1618), in 1618 afgezet, weer ingetreden in 1628, burgemeester in 1637. Zie ook, voor deze Delftse bestuurder en zijn hierna vermelde collegae, A. Wouters en P. Abels. Nieuw en ongezien. Kerk en samenleving in de classis Delft I, p. 551-585: ‘Bijlage B: Regenten en officiehouders te Delft, 1566-1621’.
    3 - Johan Nicolaesz. Camerlingh (1567-1640), sinds 1597 of 1598 pensionaris van Delft.
    4 - Aelbrecht Ruyl († 1654), sinds 1622 advocaat bij het Hof van Holland, in 1637 opvolger van de Haarlemse pensionaris Gilles de Glarges (no. 2563 (dl. VII) en no. 3383 (dl. VIII)).
    5 - Res. SH (1635-1638), p. 809: op maandag 30 november 1637 besloten de Staten van Holland gehoor te geven aan een brief van de Staten-Generaal van 24 november 1637 en voor woensdag 16 december 1637 een algemene dank-, vasten- en bededag uit te schrijven.
    6 - Grotius' zwager Nicolaes van Reigersberch, sinds 1625 raadsheer in de Hoge Raad.
    7 - Dirck Jacobsz. van der Dussen (1591-1658) was een halfbroer van de hierna vermelde Eewout Jacobsz. van der Dussen. In 1645 zou hij tot burgemeester van Delft gekozen worden. De doop-, trouw- en begrafenisboeken te Delft (GA, inv. no. 40) vermelden nog dat hij op 25 maart 1658 begraven werd. Vgl. infra, n. 9 en A. Ferwerda, Adelijk en aanzienelijk wapen-boek van de Zeven Provinciën ... . Tweede stuk (Leeuwarden 1763): ‘Genealogie van het geslagte van Van der Dussen’. Tegen Dirck van der Dussen moest Willem de Groot ‘oom’ zeggen, want hij was getrouwd met de Delftse Alida Graswinckel, dochter van Jacob Graswinckel en Maria van der Dussen, een halfzuster van Dirck.
    8 - De Nieuwe Kerk in Delft.
    9 - Eewout Jacobsz. van der Dussen (1574-1653), lid van de Delftse Veertigraad (1604-1618), burgemeester in 1612, 1613, gedeputeerde in de Staten van Holland, gecommitteerde raad, ‘geen litmaet’ van de Gereformeerde Kerk in 1614, in 1618 afgezet, weer ingetreden in 1623, burgemeester in 1637. Willem de Groots echtgenote Alida Graswinckel was een dochter van Jacob Graswinckel en Maria van der Dussen, een volle zuster van Eewout.
    10 - Joost Jacobsz. van Adrichem (1574-1653), bewindhebber van de Verenigde Oostindische Compagnie, schepen in 1618, in hetzelfde jaar afgezet, nadien weer lid van de Veertigraad (1620-1653), burgemeester in 1637.
    11 - Grotius wilde zich niet neerleggen bij de uitsluiting van de remonstranten op de Synode van Dordrecht. Al in 1621 schreef hij naar aanleiding van pogingen hem tot het katholicisme te doen overgaan: ‘... ick antwoord rondelick dat ick mij houde bij die kercken waervan ick een lid ben geweest voor mijne gevanckenisse’ (no. 670 (dl. II)).
    12 - Johan Basius (1574-1645), lid van de Rekenkamer van Holland. Zijn echtgenote Geertrui van der Dussen, was een dochter van Jacob Huygensz. van der Dussen (1552-1622). Deze Jacob Huygensz. was gehuwd met Geertrui Willemsdr. van Heemskerck, dochter van Willem Jansz. van Heemskerck, burgemeester van Leiden en raad van de prins van Oranje. Een zuster van Willem Jansz. van Heemskerck, Elseline, was de grootmoeder van Hugo en Willem de Groot aan vaderszijde. Maar ‘neef’ Basius was nog op een andere wijze aan Willem de Groot geparenteerd. Zijn vrouw Geertrui van der Dussen was via Jacob Huygensz. van der Dussen en Hugo Jacobsz. van der Dussen een achterkleindochter van Volckje Bruyns van der Smaling, de overgrootmoeder van Willem de Groot (vgl. no. 780 (dl. II); no. 5548 (dl. XIII)).
    13 - Cornelis Adriaensz. van der Mijle (Myle) (1579-1642), echtgenoot van Maria van Oldenbarnevelt.
    14 - Mr. Quirijnus Adrianus van Strijen uit Delft (1575-1656), gepromoveerd te Leiden op 3 november 1597, sinds 1620 stadsadvocaat van Amsterdam in Den Haag (no. 1693 (dl. IV); R. Huijbrecht et al., Album advocatorum. De advocaten van het Hof van Holland 1560-1811, p. 301).
    15 - Hendrik Swaerdecroon (ca. 1594 - † na 1655), sinds 1634 rector van het Erasmiaans Gymnasium te Rotterdam. Hij gaf de calvinisten ergernis door bij de remonstranten ter kerke te gaan en ondertekening van de geloofsformulieren te weigeren. Zijn provocerende houding lokte op de synodes van Woerden (1635), Leerdam (1636) en Dordrecht (1637) protesten uit tegen de Rotterdamse magistraat, omdat die hem de hand boven het hoofd hield (W.P.C. Knuttel, Acta der particuliere synoden van Zuid-Holland 1621-1700 II ('s-Gravenhage 1909), p. 96-97, 165-166 en 304; Rogge, Brieven Wtenbogaert III, 4, p. 236 en 239).
    16 - Albrecht Fransz. Bruyninck (Bruynincx) (1579-1648), sinds 1606 secretaris van Enkhuizen; hij trad op als rechter in het proces tegen Oldenbarnevelt en Grotius. Aelbrecht Ruyl (supra, n. 4) was een neef (‘ex sorore nepos’) van Bruyninck (no. 3383 (dl.VIII)).
    17 - In 1622 publiceerde Grotius zijn Verantwoordingh van de wettelijcke regieringh van Hollandt (BG no. 872), een verdediging van het beleid van Oldenbarnevelt. Vanwege vermeende betrokkenheid bij de verzending en publicatie van het manuscript was Willem de Groot in 1622 enkele dagen in hechtenis gehouden en verhoord; vgl. nos. 775A en 827A.
    18 - Cornelis Bosch, ook wel bekend als Cornelius Sylvius (ca. 1586 - ca. 1644), was in 1615, toen Willem de Groot in Leiden rechten studeerde, benoemd tot hoogleraar in de rechten, maar in 1619 vanwege zijn remonstrantse gezindheid ontslagen. Nadien vestigde hij zich als advocaat te 's-Gravenhage (no. 3918 (dl. X); M. Ahsmann en R. Feenstra, Bibliografie van hoogleraren in de rechten aan de Leidse Universiteit tot 1811, p. 240; M. Ahsmann, Collegia en colleges. Juridisch onderwijs aan de Leidse Universiteit, 1575-1630 ..., p. 173-176).
    19 - Johannes Polyander van (den) Kerckhoven (1594-1660), heer van Kerckhoven, Heenvliet en Sassenheim, luitenant-houtvester van Holland en West-Friesland.
    20 - Leidende contraremonstrantse steden in Holland waren Haarlem, Leiden en Gouda (J. Israel, The Dutch Republic. Its Rise, Greatness, and Fall 1477-1806, p. 516-537).
    21 - Johannes Wtenbogaert, leider van de Remonstrantse Broederschap.
    22 - Niet geïndentificeerd; ook Wtenbogaerts briefwisseling geeft geen uitsluitsel omtrent de identiteit van deze ‘goede heer’.
    23 - Lodewijk van Nassau (1602-1665), heer van Beverweerd, Odijk en de Leck, natuurlijke zoon van Maurits en Margaretha van Mechelen (R.E. van Ditzhuyzen, Oranje-Nassau. Een biografisch woordenboek, p. 158-160).
    24 - Nicolaes Leonartsz. van Sorgen (1582-1639), Haags advocaat en vriend van Grotius (no. 3958 (dl. X); R. Huijbrecht et al., Album advocatorum, p. 293).
    25 - Frans Dircksz. Meerman (1590-1657), sinds 1631 lid van het Delftse stadsbestuur, in 1637 burgemeester van Delft (no. 1704 (dl.IV), no. 2422 (dl.VI) en no. 3082 (dl. VIII).
    26 - ‘in parabole spreecken’, hier in bedekte termen spreken, zonder man en paard te noemen (parabole, parabel, gelijkenis).
    27 - Johan van den Andel, sinds 17 juni 1610 advocaat van het Hof van Holland; Maerten Paets, afkomstig uit Leiden, gepromoveerd in Leiden op 16 januari 1612, sinds 4 september 1612 advocaat van het Hof; Johan Broers uit Amsterdam, sinds 11 juli 1618 advocaat van het Hof (R. Huijbrecht et al., Album advocatorum, resp. p. 36, 240 en 76).
    28 - De Waalse Gemeente van Den Haag kerkte in de Hofkapel op het Binnenhof.
    29 - Wellicht doelde Willem hier op de jurist George Rataller Doubleth (1600-1655), ‘rentmeester van de Espargne’, in 1640 benoemd tot lid van de Hoge Raad. Hij was nauw bevriend met Gerardus Joannes Vossius en had tijdens zijn ‘grand tour’ in 1625 Grotius te Parijs opgezocht (no. 987 (dl. II); C.S.M. Rademaker, Life and work of Gerardus Joannes Vossius, p. 164, 217-218 en 273). Een andere Doubleth die in aanmerking komt is Philips Doubleth (ca. 1600-1674), heer van Schalkwijk. Deze had te Leiden rechten gestudeerd en was sinds 1623 advocaat voor het Hof van Holland. Vanaf 1644 maakte hij als schepen en burgemeester in de Haagse magistraat carrière. In Delft zou in 1631 bij Arent Gerritsz. zijn vertaling van Tacitus verschenen zijn, maar dit boek is nu onvindbaar (NNBW VII, kol. 379; H.P. Fölting, De Vroedschap van 's-Gravenhage, p. 110-111; R. Huijbrecht et al., Album advocatorum, p. 114).
    30 - Willem de Groot legde op 15 oktober 1618 als advocaat van het Hof van Holland de vereiste eed af (R. Huijbrecht et al., Album advocatorum, p. 147). Uit een aantekening op de verso-zijde van zijn doctorsbul blijkt dat Willem een dag later, op 16 oktober 1618, als advocaat bij de Hoge Raad werd beëdigd (M. Ahsmann, ‘Willem de Groot (1597-1662) en zijn studie te Leiden in het licht van brieven van zijn broer Hugo’, in: Tijdschrift voor rechtsgeschiedenis 50 (1982), p. 375 en 400-401).
    31 - Vermoedelijk een zoon van Abraham van der Meer, zelf van 1621 tot aan zijn dood (20 mei 1638) raadsheer van het Hof van Holland. Vgl. no. 3789 (dl. IX), dd. 4 oktober 1638, waar Willem de Groot een ‘Meranus’, oom van Johan Basius, vermeldt. Volgens de annotatie was hier bedoeld Franck van der Meer (1599-1653), advocaat in 's-Gravenhage. Zie ook no. 3939A, n. 4, waar een Delftse jurist Willem van der Meer wordt vermeld.
    32 - ‘zijn tong in zijn beurs hebben’: deze uitdrukking is niet teruggevonden in het WNT. Vermoedelijk wordt bedoeld ‘zich dwingen te zwijgen, het zwijgen ertoe doen’.
    33 - In 1631 was Grotius onverwacht vanuit Frankrijk naar Holland teruggegaan. Op de dagvaart van 10 maart - 7 april 1632 keerde een meerderheid in de Staten van Holland zich tegen de aanwezigheid van de balling. De discussie laaide zo hoog op, dat stadhouder Frederik Hendrik werd gevraagd als bemiddelaar op te treden. Resultaat van het overleg was dat er een premie van 2000 gulden werd uitgeloofd voor degene die Grotius aan de autoriteiten uitleverde (Particuliere Notulen van de vergaderingen der Staten van Holland, 1620-1640, door N. Stellingwerf en S. Schot V (november 1630 - december 1632), nos. 777, 1206, 1214, 1228 en 1233).
    34 - ‘boven’, in de stadhouderlijke verblijven op het Binnenhof.
    35 - Burgemeester Jacob Dircksz. de Graeff (1571-1638), vrijheer van Zuid-Polsbroek, was op 3 november 1618 door Maurits uit de Amsterdamse vroedschap verwijderd. Op 28 januari 1630 werd hij weer ‘ingelaaten als vooren op den ouden eed, bij hem in 't jaar 1603 gedaan’. In 1628 was hij al tot burgemeester gekozen (Elias, De Vroedschap van Amsterdam I, p. LXXXIII-LXXXIV en p. 266).
    36 - Nicolaes van Kinschot (1585-1660), uit Delft afkomstig, was in 1602 in Leiden tot doctor in de rechten gepromoveerd. Zijn benoeming tot advocaat-fiscaal vond plaats op 31 januari 1614. Op 6 augustus 1638 volgde zijn aanstelling tot pensionaris van Delft, met een jaarsalaris van 1700 gulden, benevens 300 gulden voor de door hem te betalen huishuur (hs. Delft, GA, 1ste Afdeling, no. 339, arbeidscontract van Van Kinschot).
    37 - ‘fourbe’, bedriegerij, handige verdraaiing van de waarheid.
    38 - Op 29 maart 1644 zou Frederik Hendrik Willem de Groot benoemen tot zijn ‘advocaet ordinaris’ (hs. Utrecht, RA, inv. van het familie-arch. Van Boetzelaer (1316-1952), no. 1077).
    39 - Deze aantekening is blijkbaar van één van de zoons van Willem, Johan (1625-1678) of Jacob (1628-1694).
    40 - Wellicht is deze aantekening van de hand van Mr. Frans van Overschie (1680-1760). Vgl. E.P. Polak-de Booy, ‘Dorsale notities op brieven aan Hugo de Groot’, in: Nederlands Archievenblad 66 (1962), p. 127-129.