Mijn Heer,
Wij hebben iegenwoordych soo grooten schaersheyt van tijdyngen, dat, ten ware ick den ordinaris dagen moste observeren, ick soude getwijfelt hebbe, off ick de penne in de hant behoorde te nemen. Den nabuyren Engelant noch Vranckerijck niet contribuerende, sijne Hoocheyt2 sijnde tot Honselerdijck eenige dagen geweest, vanwaer soude ons de materie commen?
Op den tol van Polen3 vallen de principale speculatiën houdende de tijdynge van Dansyck, dat de Spieryngen4 hare equipagie hervatten. Den secretaris van Dansyck5 is noch hier, die onpatientych wert op de besendynge naer den rijxdach in Polen, die den 18 Maert sal aengevangen worden; den commissaris, die derrewaerts soude gaen, noch niet is gedepescheert oordelende den tijt soo verde te sijn verlopen dat hij beswaerlijck tijdelijck sal connen arriveren. Den heer Bicker6 was tot die commissie versocht, die hem excuseert recommanderende daertoe den heer burgemeester Albertus Conradi Verburch7.
De Ceulsche tijdyngen maecken hier impressiën, alsoff het principaelste dessein van de keysersche dit jaer op Vranckerijck was aengeleyt, ende heeft Bilderbeeck8 voor desen geadviseert, dat van alle waren daer geen meer wiert gesocht bij de
128
crijchoversten ende dierder gecocht als de caerten van Vranckerijck. Des te meer te verwonderen is, den hartoch van Weymaren9 soo qualijck wert gesecondeert om den viant door dat middel te esloingeren.Van den burgemeester Oetges10 wert niet gesprooken ende blijft Amelant11 in stilte.
De Oostindische actiën sijn wederom gevallen tot driehondert vijff off ses ende 't seventych. Den pensionaris Boreel12 is gemaeckt bewinthebber. Wt Brasil comt geen tijdynge, dat de bewinthebbers impressie geeft alle de scepen tot eenych dessein werden gebruyckt. De Westindische Compangie is iegenwoordych hier in Den Hage vergadert.
Picolomini13 hadde garen sijne troupen binnen Aken, excuseren haer die van de stat op een redemptie met den keyser14 gemaeckt ende ettelijck duysent daelders, ingevolge van deselve aen de princesse van Pfalsburch15 bij ordre van den keyser tot Brussel betaelt.
Van onsen admirael16 hebben wij geen tijdynge nochte oock, hoe het staet met het tractaet van de lantgravinne17. Particuliere hebben advisen, dat tot Dunckerke equipagie geschiet om tegens den admirael met sijne scepen wt de zee valt, hetwelck alle dage moet geschieden, eenych Neerlants ende Iers crijchsvolck daermede naer Spaengen te brengen.
Desen 1 Martij 1638.
Adres: Mijn Heer Mijn Heer de Groot, Raet ende Ambassadeur van de Coninginne ende Croone van Sweden bij den Alderchristelijcksten Conynck.
In dorso schreef Grotius: 1 Marty 1638 N. Reigersberg.
En boven aan de brief: Rec. 11 Marty.