Mijn heere,
D'opinie mijner vrienden van uwer Ex.e goedt ionsticheyt te mijwaerts maackt, dat ick deselve nu weder importunere ende ootmoedelick bidde den jongman, brenger deses, mijnen neve, met name Franchoys Wtenbogaert2, soon van Augustijn Wtenbogaert3, commies ten comptoire van den ontfanger Reael4 wonende t'Amsterdam - cousin germain van Jean Wtenbogaert5, voor denwelcken ick onlangs aen u Ex.e geschreven hebbe6 - te willen vergunnen acces om uwer Ex.e handen te mogen kussen ende derselver faveur, wijse raedt ende gunstige hulpe genieten in yet, dat hem op dese sijne Fransche reyse onverwachts mochte voorvallen.
Hij heeft eenige jaren in de universiteyt Leyden eenige jaren medicinae gestudeert ende is soo verre gecomen, dat hij nae Vranckrijck gaet om sijne promotie in die faculteyt te nemen ende de taale te leeren.
Ick bidde ootmoedelick, dat U Ex.e gelieve hem, mij te gevalle, te hooren ende sijne gunste ende raedt nae gelegenheyt mede te deylen, oock om uwer Ex.e oude dienaer dese importuniteyt te goede te houden, waerop mij dienstlick recommanderende in uwer Ex.e goede gratie mitsgaders van mevrouwe d'ambassadrice van dewelcke mijne voorn. neve Joannes schrijft alrede vele gunste ende vriendschap genoten te hebben, daervan ick ende de vrienden haare Ex.e zeer bedancke, wil ick desen eyndigen ende God den Almachtigen bidden, dat hij uwe Ex.e, Mijn heer, lange spare in gesondtheyt ten dienste der christenheyt ende tot salicheyt.
In Rotterdam - daer ick nu een dach drie off vier ben bij occasie -, desen 18. Junij 1638.
Uwer Ex.e seer ootmoedich dienaer
J. Wtenbogaert.
384
Adres: A Monseigneur Monseigneur Hugo de Groot, Ambassadeur de Suède près de sa Majesté Très-chrestienne à Paris.
In dorso schreef Grotius: 18 Iunij Utenbogard.
En boven aan de brief: 17 Iulij.