eLaborate
::: eLaborate options :::
    Show pagebreaks
    Show variations
    Search



    Searchform

    Fulltext search

    Search domain

    Search site
    Search current document

    Letter



    3741. 1638 augustus 21. Aan N. van Reigersberch1.

    Wy ondergeschreven attesteren mitsdezen een oude costuime te zyn, en van de leenen altoos onverbrekelyk is geobserveert geweest, dat de oudste ende naaste den lesten overleden Vasalle bestaande, daar 't leen van gekomen is, succedeert den zelven overleden in zyn achtergelaten leen; ten ware, dat de man ende vrouwe in gelyken grade den overleden Vasalle even na bestonden, in welken gevalle de jonger manoir ofte Zoon voor de andere Dochter ofte Vrouw behoort te gaan. - -

    Alleen zoude mogen gedisputeert worden, of die expressio familiae, daar Ued. gewag van maakt, in zulke termen is geschiedt, dat dezelve eenige dispositie tegen de costuime zoude mogen opereren, waar van niet gezeid kan worden, nisi inspectis tabulis. Anderszins is zeker, dat in de onversterfelyke leenen, als zynde geredigeert zeer ad instar allodialium (uitgenomen, dat de Leenen maar op een persoon mogen succederen) geen distinctie word gemaakt inter agnatorum cognatos, ende van den bloede zynde van den eersten geinvestieerden. 't Gunt ik dezen aangaande heb geschreven, en voor deze uitgegeven, heb ik uit den mond van velen, die de materie van de Hollandsche Leenen lang bestudeert hadden, menigmaal verstaan, en onder anderen van myn Oom de Groot zaliger2. - - - - - - - - - - - - - - - - - - alzoo myn contentement daar aan veel gelegen is, en ik (gelyk UE. ziet) met myne papieren gaarn anderen diene,

    Notes



    1 - Gedeelt. gedrukt in Brandt-Cattenb., Leven II, p. 174.
    2 - Hiermee zal wel Mr. Cornelis de Groot (1546-1610) bedoeld zijn. Deze was onder meer hoogleraar in de rechtsgeleerdheid te Leiden.