Mijnheer,
Sedert mijnen lesten en hebbe van U. Ex.cie geene brieven; hier en is niet sunders gepasseert.
Den kayser2 en sijne may.t van Polen3 en hebben malcanderen niet gesprocken; ooc geene aparencie malcanderen spreecken sullen. Daer is evenwell goede correspondencie. Ertshertogh Leopolt Wilhelm4 intreteneert den coning, die dese maent uyt de baden weder in Polen tot Craeqau verwacht wort. Men meent, tot Craqau eene poose sall blijven ome soo veel naerder Oostenrijck te corresponderen.
De brieven van Praag melden, dat aent hoff van kay. may.t in stuck van den toll sijne may.t van Denemarck5 groot ongelijck gegeven wort hem te inmisceren tuschen de statt en sijne may.t, niet sonder aparencie, gelijck ooc van diverse plaetsen geschreven, ten waere de Sweetse victoriën, insunderheyt van hartogh
613
Berent6, daer saude eene imperiale armee in Preuyssen sijn ende, alhoewell den churvorst van Brandeborgh7 tegens affscheyt en belofften over den toll met den coning geaccordeert, soo en sall evenwell de statt haere liberteyt, die se an de croon Polen gebracht, niet willen quitteren; maer mijn gevoelen is, indien den kayser hem in dit stuck compt te moyen, dat de middelen van dese statt te swaack sijn sonder beuytenlantse subsidiën te subsistteren.Daer en gebreecken geene discoursen, dat het te doen is omme Pommeren en Preuyssen den churvorst van Brandeborgh daervan te demanteleeren ome de Oostzee te occuperen, daer het vaderlandt staat hoorde van te maacken.
De gerebelleerde Cosaacken sijn geslagen; daertegens, soo ick bericht worde, meuyteneert de Polse milicie, trecken en corps d'armee naer Leopolis.
De generale ridderschap sijn met de rayse van den coning naer Oostenrijck niet alleen qualijck tevreden, maer ooc seer gemiscontenteert tegens die sulckx toegestaen hebben. Ick sien evenwell, dat hij meer gevreest als bemindt is.
Hiermede recommandere mij in U. Ex.ce goede gracie en blijve, mijnheer,
U. Ex.cie diener
P. Pels.
Adi. 7 octob. 1638 Dansick.
Boven aan de brief schreef Grotius: Rec. 17 Ian.