Mijnheer,
UE. brief van den 21 november2 is mij wel behandight, hoope oock dat de mijne3 wel sal ter hande sijn gecomen.
Can men daer volck houden buiten costen van 't lant, ick meen men het behoort aen te nemen; dat desen tijd waergenomen werde tot veiling van de zee, is hooch noodigh ende dienen daerom die van Duinkercken belet met alle middelen in haere nieuwe preparaten. Ick hoop de Staten van Zeelant de haeren4, die soo wel gedaen hebben, niet en sullen ongeloont laeten.
Den brief van den coninck van Denemarcken5 aen de Nederlandsche ambassadeurs6 heb ick gesien. De resolutie, daerbij deselve ambassadeurs thuis sijn ontboden, is niet buiten reden. Van de voorslagh van een tractaet tusschen Swede ende de Vereenigde Nederlanden soude ick beter connen oordeelen, als ick wiste off de mening is op het oorlogh iet te sluiten off alleen op de commerciën. De vernieuwinge van verbont tusschen Engellant ende Deenmarcken can noch Sweden nochte de Vereenigde Nederlanden geen voordeel geven.
Tusschen Engellant ende Schotlant mercke ick hier oock de onlusten van nieuws op te bersten niet sonder vrese van hervatting van de wapenen.
Van Prage sijn hier oock de tijdingen seer verscheiden.
Van Brasyl wil ick alles goede hoopen siende de goede ordre, die in de saecke van die quartieren wert gehouden. De tijdingen loopen hier soo onseecker, dat men niet en weet, wat men sal geloven ofte niet.
Salza was geseit over te sijn; men seit nu neen, waeruit eenige meenen, datter in die quartieren eenigh secreet accord is.
Van monsieur d'Harcourt7 weten wij, dat hij binnen Quières sijnde bezet is uitgecomen met de zijnen om passagie te vinden, 'twelck hem den prince Thomas8 ende den marquis de Leganes9 hebben willen beletten. D'uitcomste is ons noch niet ten volle bekent. Maer hetgunt hier wert gepubliceert is, dat monsieur d'Harcourt weinigh van de zijnen verloren hebbende ende geslagen van de vijanden
787
tot drieduisent - 't can wel wat minder sijn - sich heeft gesalveert te Carignan tot groot geluck, alsoo alle de vivres haer waren afgesneden.Van den hertogh van Longueville10 hooren wij niet anders dan dat deselve op de comste van Gleen11 is geweecken, soo men meent, nae Metz ende verloren heeft vivres, amonitie ende alles, wat in de schepen was, doordien sijne infanterie seer slecht was ende de ruiterie wat verre geloopen. Men seit deselve ruiterie, soo onder den graef van Nassau12 als onder Rose13 veelen van den vijant op verscheide plaetsen hebben geslagen, gevangen, verstroit tot acht ofte negenhondert toe. Maer de manier van Vrancrijck is de goede tijdingen te vergrooten, de quaden te verduisteren; staet seer te vresen, dat het Wymarsche leger soo verre getrocken van haere steden in verloop sal comen ende eintelick vergaen.
Die van Caen hebben 's conings14 volck ingenomen, maer in Basse-Normandie werden de croquants ofte nuds-pieds, soo men die nu noemt, seer sterck. Over eenige dagen schreef men van tienduisent, nu van twintichduisent onder het beleid van een priester15.
De licenten sijn oock in Spaignië geopent, 'twelck toont de saecke geschiet te sijn door onderling accord, waeruit bij eenyder hoop wert geschept van een bestant.
Mijnheer de churfü[r]st16 gebruickt wat meer vrijheit, doch seer bewaert. Ick en sie geene hoope tot de vrijheit van sijne Doorluchticheit als door Engellant.
Soo de landgravinne17 haer ernstelick met ons wil verclaeren - 'twelck ick van den hertogh George van Lunemburg18 niet en verwachte - soo can met hulp van Engellant de handeling, die voor desen begonnen was, tusschen sijne Doorluchticheit ende haere Fürstel. Genade hervat werden, waeruit niet alleen de vrijheit van sijne Doorluchticheit, maer oock de herstelling van het gantsche churfürstelijcke huis van werden verwacht.
Mij is leedt te verstaen, dat de Schotsche beroerten weder ontsteecken ende dat den coninc19 ontstelt sijnde door de acte van het Schotsche parlement, gaende nae een Hollandsche regiering, de gedeputeerden van Schotlant20 audiëntie heeft geweigert ende belast te vertrecken, waeruit nieuw oorlogh schijnt te staen te verwachten.
Hier loopt tijding van den Turcken inval in Hongaren, maer met weinich seeckerheit.
Den 3 Decembris 1639.
Adres (boven aan de brief): Mijn Heer Mijn Heer Reigersberg, raed in den Hoogen Raide in Hollant.
In dorso schreef Van Reigersberch: Broeder de Groot, den 3 Decemb. 1639 uyt Paris.