Mijn Heer,
Soo veel de gemeene saecke door het succes van den hertoch van Weymeren2 scheen gesterckt, soo veel soude door het verlies van Hanau, soo daerbij comt het accoort van de lantgravinne3, daer men noch voor vreest, die inderdaet wesen verswackt, indien de arrementen van dat Hessische leger bij een ander hooft niet en werde aenvaert ende Vranckerijck, daer noch cleyne apparentie toe is, hartoch Barent met meerder macht niet en voorsiet. Milander4, die de Hessische troupes commandeert, schrijft, dat mits de onbillijcke conditiën in faveur van den marquis van Dermstat5 voorgehouden geen apparentie is, dat yet kan worden gesloten; doch aengesien die van Cassel ende Siegenem dreygen, tensij de lantgravinne met den keyser6 verdrage, selffs te handelen, soo weet men niet, wat men heeft te verwachten. De heeren Staten hebben hare gedeputeerde7 bij de lantgravinne, die, soo de handelynge niet connen stuyten, ten minsten sullen arbeyden het volck niet den keyser overgegeven, maer op vrie voeten werde gestelt, in welcken gevalle d'opinie is, dat het bij den palsgrave8 aengenomen soude werden, aen wien, naer ick ben onderrecht, wert geraden een leger te formeren, ende meent men met assistentie van particuliere heeren in Engelant gelt tot de lichtynge soude connen werden gevonden; maer om het te mainteneren soude de conincklijcke hulpe nodych sijn, daer noch weynych apparentie toe schijnt.
139
Den ceurvorst9 seyt men mij, dat met advis van sijn Hoocheyt10 van Kniphuysen11 voor dertych duysent rijxdaelders Meppen, een plaetse gelegen op de Eems niet verde van Lingen, heeft gecocht, bij den conynck van Sweden12 geoccupeert ende aen Kniphuysen vereert; bequaem abord om volck wt Engelant ende Schotlant commende te landen ende te dienen tot een plaetse d'armes. Diversche officieren presenteren in corten tijt merckelijcke lichten te connen doen; off hier yet van vallen sal, moet affgewacht werden.
Men gelooft hier, dat Vranckerijck seer groote preparaten maeckt ende tegens den somer wat wonders soo door hartoch van Weymeren in Duytslant als elders wtrechten sal. Den gesant ofte commissaris, die naer Polen soude gaen, is noch niet genomineert ende vast verloopt den tijt connende de Staten-Generael niet wel digereren, dat Hollant neffens (?) sijn advis, dat een ambassadeur behoort te worden gesonden, inbracht den persoon, dien sij daertoe verstonden te sullen worden gebruyck[t], sonder dat daerover wert gedelibereert, oordeelen het despicieren te competeren de Generaliteyt ende hare vergaderynge.
Ondertusschen crijgen wij advisen het stuck van den tol bij den conynck13 seer wert behertycht, die bij placate de Spieryngen14 voornemen approbeert ende haer in sijne protectie neempt. Ons wert oock geseyt een trompetter tot Hamburch met brieven aen den conynck van Denemarcken15, om door den outsten Artisoski16 te doen bestellen, was aengecommen.
Dat Gallas17 in Holsteyn soude sijn, hebben wij geen tijdyngen; is oock niet apparent de macht van den keyser vooralsnoch tegens Denemarcken op den naem van de Pool sal werden gebruyckt.
Het different van Westindiën is voor gedeputeerde van de Staten-Generael gededuceert, doch noch geen resolutie daerover genomen. De actiën van Oostindiën sijn gevallen tot driehondert vijftich, bestaende het rijsen ende dalen sonder redenen in de conste van die haer die coopmanschap bemoyen. Wt Brasil hebben wij niet.
In het hoff van de coninginne van Engelant18 zijn drie, vier van de voornaemste dames catholyck geworden.
De jurisdictie, die de steden pretenderen over de gedeputeerde ter Admiraliteyt, kan ick niet mercken, dat anders wert gefundeert als dat in delictis juris communis, niet raeckende hare bedienynge ende het collegie, ut furtum falsum etc., pretentie plaets heeft. Het verschil tusschen de Staten ende stat van Utrecht rijst mede over jurisdictie, die het Hoff pretendeert in de fauxbourgs even als elders te platte lande; daer eenyge hebbende gedaen apprehenderen heeft de stat den officier, die vanwegen het Hoff de apprehentie hadde gedaen, in gevanckenisse gestelt; het Hoff de scepenen in persoon doen citeren, interdicerende middelertijt de oef-
140
fenynge van jurisdictie; de stat den procureur-generael, die de requeste tot die citatie hadde gepresenteert, in apprhentie genomen ende soo in meerder verwarrynge vervallen; bij sijn Hoocheyt, die des van beyde partijen was versocht, geordonneert den procureur-generael te ontslaen, ende voorts een interim gemaeckt, daer de Staten haer niet te wel in genugen.Van de overcomste van uwen tweeden19 maeckt uEd. geen vermaen, vertrouwe hij bij Numerianus20 gunste sal vinden.
Saterdach voor Palmesondach ben ick nevens andere heeren versocht om op een revisie van de Admiraliteyt van Amsterdam te compareren; acht dagen maecke ick reeckeninge daer te blijven, recht den tijt dat twee ordinarissen daer sullen aencommen. Indien yet notabels voorvalt ende dienstych daer geweten, uEd. sal gelieven twee van uwe brieven ten huyse van de heer Brasser21 te doen addresseren, alwaer ick die verser sal connen vinden. Dit schrijve ick des sondachs, omdat ick soo datelijck vertrecke naer Rotterdam, vanwaer ick mogelijck eerst mergenavont wat laet weder sal connen commen.
Desen 7 Martii 1638.
Sijne Hoocheyt is vrijdach van Honselerdijck gecommen, niet heel vrij van het flerecijn.
Adres: Mijn Heer Mijn Heer de Groot, Raedt ende Ambassadeur van de Coninginne ende Croone van Sweden bij den Alderchristelijkste Conynck.
In dorso schreef Grotius: 7 Marty N. Reigersberch.
En boven aan de brief: Rec. 18 Marty.