Mijn Heer,
Ick sal beginnen van uEd. particulier, hetwelck, hoeseer bij mij gestadych
259
wert gemoveert, nochtans niet en promoveert. Woensdach lestleden, omdat de saecke2 verscheydemael in de vroetschap gebracht sijnde mits eenyge absentie telkens was wtgestelt, vont ick goet bij missive de heeren burgemeesters aen te manen, dat se mochte werden verhandelt op den boondach, wanneer het collegie van vroetschap gewent is compleet te wesen. Die missive is in de vroetschap gelesen ende bij eenige gemoveert sijnde, dat dien dach met voorgaende resolutie alleen was gededieert tot nominatie van magistraet, seyden men bij de resolutie onveranderlijck behoorde te blijven. De burgemeesters, die garen deliberatie hadden over mijn versouck sien houden, deden omvrage, off men in het examen van de saecke soude treden ofte niet. Van tweeentwintych - soo sterck waren sij bij den anderen - verstonden XI, dat men het werck bij de hant souden nemen, de ander elf wilden het tot een ander bijeencomste hebben verschoven. Ende, alsoo niet dienstych was met weerwil van soo notablen getal daerin te treden, is de saecke wtgestelt. Soodat ick wederom nieuw werck hebbe om het aen nieuwe heeren te recommanderen, alle welcke moyte mij niet soude verdrieten, indien ick ons een goede wtcomste conde beloven, maer considererende soo groote veranderynge in de regeerynge is gevallen gelijck ick met een nevensgaende hebbe geadviseert, ende dat de minst gunstyge het meeste credyt hebben, kan ick niet te veel goets hopen. Desen morgen in presentie van de burgemeesters Besemer3 ende Goutswaert4 den burgemeester Jongeneel5 sijne nieuwe bedienynge congratulerende drouch ick die heeren gesamentlijck voor mijn lang vervolch van soo billijcke pretensiën ende beloofden sij mij, dat de naeste bijeencomste, die volgen sal naer de vergaderynge op vrijdach tot begevynge van statsampten te houden, wanneer niet anders wert gehandelt, sij op de een maniere ofte ander een eynde maecken sullen. Ick kan niet anders doen als op de beste forme het voorder te recommanderen ende voorts te sien, wat haren goeden raet gedragen sal. In cas van langer wtstel sal ick met de insinuatie voortgaen.Het aennemen van waertgelders, hoewel bij eenyge steden hapert, die alvoren daerin te consenteren garen sagen middelen beraemt, daeruyt sullen werden [betaelt], sal buyten twijfel voortgaen ende laet hem aensien yet notabels desen somer bij de hant genomen sal worden.
Gallas6, die men hout de Elve te passeren, meent men het oge wel mocht hebben op Emder ofte Oldenburgerlant ende soo de lantgravinne7 tot accoort te dwyngen, die tot noch toe geen aennemelijcke conditiën bij den keyser8 werden gepresenteert. Den grave van Oostvrieslant9, alsoo den tijt van het accort tus-
260
schen sijn Genade ende den lantgrave10 gemaeckt wt was, heeft aen Milander11 versocht sijne troupen wt sijne landen te retireren, opdat de keyserse ter oorsaecke van deselve daer geen intocht en doen. In plaetse van sulckx te doen heeft de heer Milander boven het volck, datter alreede in was, noch twintych compangiën paerden daertoe gesonden. Hoe evenwel Gallas wt Oldenburgerlant is te keeren, indien daerin wil, ende vandaer voorts wt Emderlant, wert swaricheyt gemaeckt.De Franse troupes omtrent Maestricht incommoderen alle de omliggende landen met de contributiën, die den vicomte de Tureine12 invoordert. De ontdeckte conspiratie binnen Maestricht, daer den biechtvader van den hartoch ende hartoginne van Bouillon13, pater Vinck14, beleyder van wert gehouden, vermeerdert het credyt van den gemelten in desen staet niet.
Onder Aelianus15 hebhe ick gesien een secreet advys, van Brussel gecommen medebrengende, dat wert genegotieert om den comte de Soisons16 daer te crijgen ende dat, hetwelck ick niet en gelove, den hartoch van Bouillon soude volgen.
D'opinie blijft noch men hier vrouch te velde sal gaen. Sijn Hoocheyt17, die wel vaert, is tot Honselerdijck. Den admirael18 loopt met XV scepen in zee. Den heer van Oosterwijck19 is naer Helvoetsluys.
Desen 3 Mey 1638.
Adres: Mijn Heer Mijn Heer de Groot, Raedt ende Ambassadeur van de Coninginne ende Croone van Sweden bij den Alderchristelijcksten Conynck.
In dorso schreef Grotius: 3 Mey 1638 N. Reigersberg.
En boven aan de brief: Rec. 13 May.