294
Mijn Heer,
Ick sal blijde wesen, als ick uEd. met soo gouden munte sal connen betalen, als ick met uwen lesten2 hebbe ontfangen, ondertusschen Uwe Ed. daervan bedancken ende versoucken hetgene van handelynge van tresves ofte vrede voort mach commen te mogen weten.
De difficulteyten van de pasporten geremoveert sijnde sal resteren het intrest van den cardinael3 ende van de croone, sijnde veele van opinie, dat sijn Eminenties securiteyt beter bij het oorloge als de vrede kan bestaen ende dat Vranckerijck Lorraine niet sal connen restitueren, sonder hetwelcke het huys van Oostenrijck, naer sij meenen, oock niet wel handelen kan.
Alle de preparaten, die op de frontieren van Picardie werden gemaeckt, geven tot noch toe seer weynych apprehentie aen de Spaense, die Dunkercke, Grevelynge ende St. Omeer met goet garnisoen hebben versien. Sij letten meest op hetgene hier voorgenomen mach werden, daer wij haest claerder in sullen sien, sijnde het rendezvous geleyt te Lith in Litoye, Bosch ende Crevecoeur tegens den twintychsten deser. Negenhondert wagens sijn aengenomen ende meent men de guarde vertreckt vrijdach, Sijn Hoocheyt4 dynxdach acht dagen; mare soo lange aldaer geen meerder haest wert gemaekt, soo is apparent, dat men hier niet te seer sal spoeden.
Van de churvorst5 lichtyngen vreest men, dat niet veel sal vallen nu de keyserse, gecommen wt Rhinen ende Munster, op Meynacht ontrent twee uyren bij supprinse haer meester van Meppen hebben gemaeckt; drie compangien te voet, twee te paert, gecommandeert door eenen Hornick6 waren daerbinnen, Ferens7 was absent. Twee ritmeesters8, die in dienst van de croone Sweden daer garnisoen hadden gehouden, sijn beleyders geweest van den aenslach ende hebben het volck aengebracht over eenen aerden beer, onder water gelegen ende van geen behoorlijcke palissade versien. Het verlies van die plaetse stelt in alarm de frontieren van Groenyngen, Overijssel ende Vrieslant, die alreede, doordien de keyserse haer soo naderen, roupen om versterckynge van garnisoen. Dat is het profijt van die lichtynge voor desen staet. De Hessische vinden haer niet minder geïncommondeert, die wt Oostfrieslant in Westphalen niet connen commen als over den bodem van dese provintiën.
Met het lichten van waertgelders gaet men voort, hoewel Hoorn ende Goude, die op het welgevallen van haer principalen hadden geconsenteert, hare gedeputeerde desadvoueren. Den admirael9, die met een wackere coude ses fregatten van den viant hadde genouchsaem beseylt, heeft die sien ontvluchten door een
295
groote stilte onder benefice van hare riemen tot op de custen van Engelant, daer hij die hout met eenyge scepen beseth. Naer den brouwer Lantsman10, den metser11, een soldaet12 ende sijn vrouw13 tot Maestricht waren geëxcuteert, ende Lantsman stervende persisteerde bij sijn beswarynge van pater rector14 ende andere jesuiten, is pater rector den 12 deser oock ter tortuyre geweest, die niet verder wil advoueren als het dessein van een simpel soldaet, hem onbekent, te hebben gehoort. Pater Vinck15, gardiaen van de minnebroeders, soude oock ter scherper examen worden gebracht ende, soo men meent, den pater rector andermael, alsoo seer veel inditiën ende stercke tot sijne laste sijn boven de beschuldynge van de geëxecuteerde.Den heer Wolff16 is hier, maer weet niet, wat hij brengt. De Franse ministres houden haer gelijck off haren conynck, soo wanneer den palsgrave vijfduisent man te voet, drieduisent paerden sla hebben op de been gebracht, gelijck sijn voornemen was, dat haren conynck tot onderhout derselve soo veel wil contribueren als hij soude doceren wt Engelant daertoe ontfangen te hebben. Den conynck van Engelant17 equipeert 20 scepen. De moite van Schotlant gelooft men hier, dat noch duyrt ende dat den aertsbiscop18 sijn autoriteyt met removeren van cloucke ende verstandyge meer ende meer souckt te stabilieren, tot welcken eynde men seyt den biscop van Lincol19, quod melior vir esset quam ei, qui solus omnia vult posse, expediret, op een gesocht pretext in den tour is gestelt. Groot elogie van clouckheyt, vromicheyt ende vrijmoedicheyt wert den boscop van Lincol gegeven, mogelijck om den aertsbiscop te hatelijcker te maecken.
Desen 17 Mey 1638.
Adres: Mijn Heer Mijn Heer de Groot, Raet ende Ambassadeur van de Coninginne ende Crone van Sweden bij den Alderchristelijcksten coninc.
In dorso schreef Grotius: 17 may 1638 N. Reigersberch.
En boven aan de brief: Rec. 26 may.