Ik heb dien Godgeleerden2 zoo uit myn boek over 't Recht van Oorlog en Vrede, in den tytel van de gemeenmaking der straffen3, en uit meer dan eene plaats van myn boek voor de Waarheit des Christelyken Godsdiensts4, gelyk ook uit myn ongedrukte aantekeningen over Matthaeus, zoo klaar overtuigt, dat hy lichtelyk en de Socinianen5, en die my voor een Sociniaan willen uitmaken, den mond zal stoppen. Deze Heer nam hierop volkomen genoegen, en prees zeer myn beleeft schryven aan die luiden, inzonderheit alzoo ik daar door by eenigen niet weinig heb gewonnen.