eLaborate
::: eLaborate options :::
    Show pagebreaks
    Show variations
    Search



    Searchform

    Fulltext search

    Search domain

    Search site
    Search current document

    Letter



    3796. 1638 oktober 8. Aan N. van Reigersberch1.

    Ik heb dien Godgeleerden2 zoo uit myn boek over 't Recht van Oorlog en Vrede, in den tytel van de gemeenmaking der straffen3, en uit meer dan eene plaats van myn boek voor de Waarheit des Christelyken Godsdiensts4, gelyk ook uit myn ongedrukte aantekeningen over Matthaeus, zoo klaar overtuigt, dat hy lichtelyk en de Socinianen5, en die my voor een Sociniaan willen uitmaken, den mond zal stoppen. Deze Heer nam hierop volkomen genoegen, en prees zeer myn beleeft schryven aan die luiden, inzonderheit alzoo ik daar door by eenigen niet weinig heb gewonnen.

    Notes



    1 - Gedeeltelijk gedrukt in Brandt-Cattenb., Leven II, p. 194.
    2 - Niet geïdentificeerd. Vgl. no. 3806 aan Willem de Groot.
    3 - De Iure belli ac pacis, lib. II, caput XXI: De poenarum communicatione.
    4 - Hvgo Grotivs De veritate religionis Christanae. Editio secunda, priore auctior, & emendatior. Lvgdvni Batavorvm, Ex Officina Ioannis Maire. MDCXXIX.
    5 - Volgelingen van Faustus Socinus; zie IV, p. 5 n. 1.