Mijnheer,
De schriftelijcke propositie bij de Staten-Generael in de vergaderynge van Hollant gedaen is bij Amsterdam schriftelijck beantwoort. De eerste heeft Aelianus2 mij belooft uEd. te sullen senden, sal sorgen, indien hij de antwoorde becomt, dat uEd. oock een dubbelt daervan crijge.
Naer mij is geseyt passeren sij niet ongeraeckt, dat de gedeputeerde van die provintiën, die selffs niet goetvinden te practizeren hetgene men haer wil obtrude-
170
ren, hare persuasiën3 daertoe emploieren denoterende daermede, soo het wert wtgeleyt, den heer Vosbergen4, die hem daermede excuseert, dat hij om het point raeckende het verhuyren van scepen mede was gegaen, hetwelck andere meenen dat hij hadde behooren te specificere(n), sulckx men in de extensiën van attestatiën, daeronder verscheyde getuygen eenyge, niet alles, advoueren, gewent is te doen.Het verblijven van de keyserse in den lande van Cleeff, verstercken van Calcar ende Goch mitsgaders commissiën tot lichten van vierduysent paerden aen de oostzijde van den Rhijn, gegeven bij den keyser5 aen Gronsvelt6 ende Boninckhuysen7 geven groote redenen van achterdencken, dat men de gedachten van desen staet naer die contreën sal willen trecken ende andere desseins beletten.
Dat den conynck van Polen8 met het heffen van den tol voortgaet, wert hier noch gelooft, gelijck oock de opinie is, dat Engelant ende Schotlant in de wapenen sullen commen, ende meent men den conynck9 niet onaengenaem wesen sullen de officiën, die desen staet sal willen doen, hoewel noch geen antwoorde daerover van de heer Ioachimi10 is gecommen, sijnde den gemelten conynck door den heer van Heenvliet11 bij ordre van sijne Hoocheyt12 alreede besonden geweest om, soo (men) meent, sijne mteyts intentie te verstaen, hetwelck affgenomen wert uyt het schrijven aen de Staten van den heer Ioachimi in date den 2 Martii, daerbij hij met decipiëren van een persoon, die den conynck een uyr in sijn cabinet heeft gesproocken ende datelijck naer Neerlant, vanwaer hij gecommen was, wederom was verreyst, confirmeert de opinie ende geruchten, die te voren hadden gelopen van het vertreck van de heer van Heenvliet.
Om te vermijden disputen van commandement onder de twee viceadmiralen van Hollant ende Zeelant13 wert den admirael14 selffs gesonden.
Over de gevangen schippers sijn de rechters vergadert ende de bewinthebberen van .....15 wachten op de voorslagen van Vranckerijck.
Van Rotterdam wacht ik bescheyt16 ende sal garen wat mogelijck is tot die saecke ende recouvrement van de papieren contribueren.
Desen 14 Martii 1639.
Adres: Mevrouw Mevrouw de Groot tot Paris.
In dorso schreef Grotius: 14 Martij 1639 N. Reigersberg.
En boven aan de brief: Rec. 22 Martij.