eLaborate
::: eLaborate options :::
    Show pagebreaks
    Show variations
    Letter



    7417. 1645 april 15. Aan N. van Reigersberch.1

    Mijnheer,

    Ick danck uwe Ed. zeer van zijne advysen,2 die wij in deze tijden wel van doen hebben.3 Zoo Hollant zulcx blijft geresolveert als uwe Ed. schrijft, zie ick dat de zaecke door gewelt ofte vrede tot een goed einde zal comen.4 Den voorslagh aengaende het tolgelt is

    642

    niet quaed.5 't Zoude connen zijn dat de heer Coningsmarck eenige quartieren aen de Weser de Hessische zoude inruimen6 ende nemen voor hem de quartieren van Oost-Vrieslant7 als hem best zijnde gelegen. 't Accommodement van Zeilan8 schijnt meer te gaen voor Portugael als voor de onzen.9 Uwe Ed. ziet de hevicheit van de puritainen dat zij aen een coninginne haer noodigh onderhout onthouden, zoo zij niet de nieuwe voet van religie wilt aennemen.10

    Op mijne revocatie werden zoo ick zie verscheide glossen gemaect. 't Zijn maer pretexten, de rechte reden comt uit Hollant.11 Mijne schriften stuiten tegen de Augsburgsche confessie niet, ende accorderen met Melanthons advysen.12 Groote traversen in het waernemen van de hoocheit van Swede zijn mij hier bejegent ende ick en heb geen support

    643

    gehadt nae behooren.13 'tGunt hier passeert heb ick altijd wel geweten ende wel geadviseert, zoo wel als iemant. In Swede meene ick niet te woonen.14 De coninginne van Sweden moet mij goed emploi geven ofte vrijstellen.15 Met Cerisantes zoude ick correspondentie hebben gehouden, zoo hij niet overal gezegt en had met mij niet te doen te hebben,16 last te hebben alles alleen te doen ende bij mij comende van 'tgunt hij gezegt had ofte dat hem gezegt was, mij gantsch niet en hadde gecommuniceert. Maer wat ick doe werdt quaelijck beduit om de menigte van vijanden dien ick hebbe. Eens van een groote staet verongelijckt te zijn is een werck zonder einde. Ende bij de geallieerde zijnde, can men den wedersteu[i]t daervan niet ontgaen.17 In de zaecken van Engelant18 heb ick niet gesproocken dan gelijck alle dienaers van de coningen behooren te doen ende dicmael niet alleen van Swede maer oock van de plenipotentiaires verzocht ordre waernae ick op die materie mijne propoosten zoude reguleren,19 maer niet daervan becomen.

    15 April 1645.

    In dorso schreef Reigersberch: Broeder de Groot, den 15 April 1645 uyt Paris. Revocatie, meent in Sweden niet te wonen.

    Notes



    1 - Hs. Amsterdam, UB, coll. RK, 30 B no. 39. Mogelijk tezamen met no. 7418, dd. [15]/18 april 1645.
    2 - De Zeeuwen hadden hun fiat gegeven aan een wapenvereniging met de Zweden ter ‘versekeringh van de veyligheyt en vrijheyt van de scheepvaart en koophandel in d'Oost en Noord-Zee’ (art. 1 van het Zweeds-Staats verdrag van 1/11 september 1640) (Kernkamp, De sleutels van de Sont, p. 182-186).
    3 - De Unie herstelde zich toen de Staten van Holland in de tweede helft van april met de andere gewesten een schikking troffen over de betaling van hun quote (500000 gulden) in de extra bijdrage van één miljoen gulden aan het ‘groot desseyn ende entreprinse’ van Frederik Hendrik in Vlaanderen (Res. SH, dd. 18 april 1645; Het Staatsche leger IV, p. 143-149, en Kernkamp, De sleutels van de Sont, p. 178-186).
    4 - De Hollandse kooplieden en schippers waakten over hun belang in de vrije vaart. Op 19 april legden de Staten-Generaal de laatste hand aan de resolutie waarbij zij 50 schepen en een landingsleger van 5000 soldaten beschikbaar stelden voor de ‘nieuwe oorlog’ met de koning van Denemarken (Kernkamp, o.c., p. 187-196).
    5 - In de aanloop tot de Generaliteits-resolutie (supra, n. 4) kwam er in de vergadering van de Staten-Generaal ook een discussie op gang over de ‘ampliatie en veranderinge’ van de instructie voor de Staatse ambassadeurs Jacob de Witt, dr. Andries Bicker, Cornelis van Stavenisse, dr. Gerard Schaep, Albert Sonck en Joachim Andreae. In de eerste plaats (art. 1 en 2 van de gewijzigde instructie, dd. 19 april 1645) werden zij gelast hun hoedanigheid van bemiddelaars af te leggen en in afzonderlijke onderhandeling te treden met de commissarissen van de koning van Denemarken. Het achtste artikel bevatte het voorschrift dat de ambassadeurs moesten streven naar de terugkeer van het Sonttoltarief ten tijde van het erftractaat van Spiers van 1544, ‘doch soo sulcx niet en souden konnen worden gheoptineert, soo sullen de Heeren Ambassadeurs op voorgaende verklaringhe van ‘non prejuditie’ daer van ‘gradatim’ moghen wijcken’, met andere woorden: het in 1544 gangbare tarief van één rosenobel mochten zij verdubbelen en als dit aanbod ook nog te laag bleek te zijn, konden zij ‘bij provisie komen tot eenighe belastinghe, doch oock met trappen, achtervolghens seeckere Lijsten of Rollen daer toe gheformeert, ende dit alleenlijck voor den tijdt, ten minsten van dertich Jaren, met uytdruckelijck bedingh, dat 't eynde der voors. tijt, het gemelte Erf Tractaet wederom in sijne volle kracht sal wesen’ (Aitzema (fo) III, p. 4-9, en Kernkamp, o.c., p. 219-221).
    6 - De landgravin van Hessen-Kassel had gaandeweg haar vertrouwen verloren in de goede afloop van de Haagse besprekingen over de Hessische inkwartiering in Oostfriesland. Het plan om de assistentie in te roepen van de Zweedse luitenant-generaal Hans Christoph, graaf van Königsmarck, leek evenwel meer op een dreigement dan een werkelijke intentie.
    7 - Op 24 april bracht de Franse envoyé Godefroi d'Estrades de betrokken partijen - de landgravin, graaf Ulrich II van Oostfriesland en de Staten-Generaal - nader tot elkaar in een accoord over de verlenging van het staakt-het-vuren voor de duur van 10 maanden (Aitzema (fo) III, p. 41-42; Correspondance d'Estrades I, p. 253-254, en L. van Tongerloo, in Hess. Jb. Landesgesch. 14(1964), p. 257-258).
    8 - De totstandkoming van een wapenstilstand op het eiland Ceylon. Op 27 maart had de Portugese ambassadeur Francisco de Sousa Coutinho zijn handtekening geplaatst onder een provisioneel Staats-Portugees verdrag over de verdeling van de kaneellanden tussen fort Galle en Colombo (Prestage, The diplomatic relations of Portugal, p. 193-195).
    9 - ‘De onzen’, de voorstanders van de Verenigde Oostindische Compagnie.
    10 - Elisabeth Stuart, de ‘Winterkoningin’, weduwe van keurvorst Frederik V van de Palts, resideerde in Den Haag. In de zomer van 1644 ontving zij de eerste aanmaning van de ‘commons’ om haar hofpredikant Samson Johnson te ontslaan (no. 7006 (dl. XV)). Na een weigering trok het Lagerhuis haar toelage in, zodat zij een beroep op de Staten-Generaal moest doen voor een lening van 60000 gulden. Een tweede aanmaning brak haar trots (C. Oman, Elizabeth of Bohemia, p. 359, en CSP Dom. 1645-1647, p. 125-126).
    11 - Grotius' antwoord op de ‘ontslagbrieven’ van koningin Christina van Zweden, dd. 30 december 1644/9 januari 1645 (no. 7242). Hij stoorde zich vooral aan het Haagse praatje dat op de omslag van het postpakket dat de Zweedse koninklijke commissaris Marc Duncan de Cerisantes op 15 maart 1645 kreeg aangereikt, met kapitale letters stond aangetekend: ‘Discreditorium Grotii’; zie no. 7388.
    12 - Philippus Melanchthon (1497-1560), een van de opstellers van de Augsburgse Confessie van 1530; vgl. nos. 6944 en 6959 (dl. XV).
    13 - De rijksregenten in Stockholm schonken nauwelijks aandacht aan het vraagstuk van het ‘waernemen van de hoocheit van Swede’ aan het Franse hof (no. 6916 (dl. XV)). In 1641-1642 spraken zij reeds over Grotius' terugroeping (no. 5220 (dl. XII) en no. 5926 (dl. XIII)).
    14 - Ook Maria van Reigersberch piekerde niet over een verhuizing naar Zweden (Rogge, Brieven van en aan Maria van Reigersberch, p. 256-258).
    15 - Grotius dacht aan ‘een andere Ambassade op gelijke gagie’ (no. 7408, n. 15).
    16 - Omdat de Zweedse koninklijke commissaris Marc Duncan de Cerisantes liever luisterde naar de influisteringen van kardinaal Jules Mazarin en de Franse gevolmachtigde Claude de Mesmes, graaf van Avaux, had Grotius in de eerste week van augustus 1644 de banden met de ‘envoyé’ in Deense aangelegenheden verbroken (nos. 6883, 6913, 6916, 6961, 6989 en 6993 (dl. XV), en Acta pacis Westphalicae; Die Französischen Korrespondenzen II, p. 211 en p. 259).
    17 - Vgl. de kritiek van Frederik Hendrik op het functioneren van de Zweedse ambassadeur in Parijs (no. 6943 (dl. XV)).
    18 - ‘In de zaecken van Engelant’. Koningin Christina van Zweden had de Schotse diplomaat Hugh Mouat in maart 1644 gemachtigd om de Parlementen van Schotland en Engeland een alliantie ‘contra quoscunque’ aan te bieden.
    19 - Grotius had steeds geijverd voor een koninklijke Frans-Engels-Zweedse alliantie tot herstel van de keurvorstelijke familie in de Palts (no. 7320, n. 22).
    Search



    Searchform

    Fulltext search

    Search domain

    Search site
    Search current document

    [text]
    [text]
    [text]