eLaborate
::: eLaborate options :::
    Show pagebreaks
    Show variations
    Search



    Searchform

    Fulltext search

    Search domain

    Search site
    Search current document

    Letter



    3547. 1638 april 26. Van N. van Reigersberch1.

    Mijn Heer,

    Als ick bij mijselven herdencke den gepasseerden tijt ende de violentie tegens

    235

    veele van de beste van den staet bij eenyge gepleecht, die de wetten van het lant ende privilegiën hebben met de voeten getreden om de regierynge te stellen naer haren appetijte, soo vinde ick, dat uEd. groote redenen sijn gegeven om sijne affectie te trecken van een lant, daer uEd. soo wel van hadde gemeriteert ende soo qualijck van is geloont. Maer daerbeneffens mij voorstellende, dat het een goet christen geensins is geoorloft ontfangen leet te wreecken (?) nochte een goet burger betamelijck een ongelijck bij weynyge aengedaen tegens eenen ganschen staet te willen resenteren, soo commen altijt bij mij te prepondereren de redenen, waeromme het best is het quaet met goet te loonen ende liever sijne oogen te slaen op soo veel duisenden wel geaffectionneerde als weynyge, die de macht hebben geusurpeert ende de meeste menichte geabuseert, latende voorts het oordeel aen de commende euwe, dewelcke sonder passie ende intrest sal connen oordeelen.

    Dese insichten worden des te meer bij mij versterckt, als ick alles overslae met een polityck ooge, niet wel connende sien dat particuliere, die van geen legers disponeren, int regard van degene, die de macht in handen hebben, yet connen doen, dat sonderlynge bij haer in consideratie comt; dat oock het leet van machtyger ontfangen beter dan dissimulatie als resentiment wert te overkommen, hebbe ick altijt gevoelt. Ende impressiën te laten aen de sijne tegens een staet, daer veel veranderyngen in connen vallen, weet ick niet, off ergens toe kan dienen.

    Alle welcke consideratiën op dat stuck lopende ende veel meer andere, die daerwt vloyen, hebbe ick tot beantwoordynge van verscheyde pointen in uEd. schrijven van den 17 Aprilis2 willen premitteren ende uEd. erinneren, opdat de rupture, die uEd. met den heer van Oosterwijck3 voorheeft, dewelcke naer ick kan mercken nulla peccavit malitia ende bereyt is sijne faute te corrigeren, niet als met wel bedachten raet en werde voltrocken. Waerop ick verder niet en sal insisteren, ne videar velle ipsius litem meam facere.

    Wat belanckt den heer Staeckenbrouck4, deselffde is met sijne troupes al eenyge dagen in garnisoen geweest, alsoo de keysersche het lant van Cleeff laten ongemolesteert.

    Dat Engelant tweehondert vijftichduysent guldens aen den palsgrave5 sent in gelt, de reste in ammonitie, hout men hier seecker, gelijck mede dat de lantgravinne6 in het oorloge continueert.

    Tot een vrougen optocht wert alles geprepareert sijnde monsieur De Strade7 over vier dagen vanhier vertrocken, ende is d'opinie de legers tegens halff Mey den anderen de rendevous hebben bescheyden.

    Den grave van Hanau8, die men meent niet lange kan leven, mocht de keyser9 sijne stat wel garnisoen verseeckeren.

    236

    Wt Polen wachten wij, nu den rijckdach is gescheyden, seeckere tijdyngen, doch seyt mij Artisoski10, dat noch den tol11 noch de ordre12 voortganck hebben sal.

    Aan het verraet van Maestricht sijn, gelijck ick wt de confessiën hebbe gesien, verscheyde geestelijcke en eenyge jesuiten schuldych. Bater rector13, die van de sijne beschuldycht wort, was noch ter tortuyre niet geweest. Die de geestelijcke willen verschonen geven voor, alsoff dit waer een gesocht pretext, dat odio religionis ende om die ordren quyt te maecken geschiet, doch qualijck.

    Den biscop van Ceulen14 heeft geschreven aen den commandeur van Maestricht15, oock aen den staet, dat de crimine laesae Mtis de kennisse competeert aen gedeputeerde, die soo bij sijne Altesse als de Staten van Brabant daertoe werden gedaen; dat hij bereyt is de sijne te senden, versouckt de Staten sij van gelijcke willen doen. Waerop den commandeur over het chrijsvolck heeft geantwoort het voornemen geweest te sijn het garnisoen wt de stat te jagen ende de sorge ende de kennisse daervan hem is vertrout.

    Wt de confessiën bij de geapprehendeerde gedaen blijckt evidentelijck, dat de geestelijcke int generael qualijck tot desen staet sijn geaffectionneert, soodat licht ander ordre als bij de capitulatie is besproocken in die stat sal moeten worden gestelt.

    Boven de twee scepen, daervan in mijnen vorigen16 is vermaent, sijn noch drie straetvaerders bij de Dunkerckers genomen, hetwelck een groot verlies is voor desen staet. Den admirael17 wacht ordre om met 13 scepen, 2 jachten in zee te lopen, ende den heer van Oosterwijck om met hem te vertrecken.

    Onse Portugesen tot Amsterdam hebben tijdyngen wt Vianen, dat de Bahy is bij de onse verovert; wat daervan is, moet de comste van scepen ons seggen; dat weten wij, dat de Compangie yet notabels voorhadde.

    De lantgravinnes troupen worden met de garnisoenen gehouden op 13000 man. Den palsgrave is naer Campen, doch wert corts weder hier verwacht.

    Het aennemen van de waertgelders is noch niet geconsenteert, twijfele evenwel niet ofte sal volgen.

    Sijne Hoocheyt18, die drie accessen heeft gehadt van een derdendaechse coortse, is wederom wel. Een persoon19, auteur van de brugge, voor desen ontrent Hulst gebruyckt, die eenyge bruggen onlanckx voor den conynck van Vranckerijck20 heeft gemaeckt, heeft hem uyt dese landen geretireert, men meent naer den viant.

    237

    Wat Rotterdam resolveren sal21, moeten wij dese weecke hooren, alsoo tot den boondach de resolutie over onse saecke is wtgestelt, omdat het collegie dan compleet sal wesen ende lestmale eenyge absente waeren, welcker presentie dienstych was.

    Desen 26 April 1638.

    Adres: Mijn Heer Mijn Heer de Groot, Raet ende Ambassadeur van de Coninginne ende Croone van Sweden bij den Alderchristelijksten Conynck etc.

    In dorso schreef Grotius: 26 April 1638 N. Reigersberg.

    En boven aan de brief: Rec. 5 May.

    Notes



    1 - Hs. Amsterdam, UB., coll. RK., M12k. Eigenh. oorspr. Niet ondertek. Antw. op no. 3530; beantw. d. no. 3562. Gedrukt Rogge, Br. Nic. v. Reigersb., p. 452; gedeelt. bij Brandt-Cattenb., Leven II, p. 175.
    2 - No. 3530.
    3 - Willem van Liere, heer van Oosterwijk, Staats gezant in Parijs.
    4 - Thomas van Stakenbroeck.
    5 - Karl Ludwig van de Palts.
    6 - Amelia Elisabeth van Hanau-Münzenberg, landgravin van Hessen-Kassel.
    7 - Godefroi d'Estrades, Frans gezant in Den Haag.
    8 - Philipp Moritz van Hanau-Münzenberg. Hij stierf op 13 augustus 1638.
    9 - Ferdinand III.
    10 - Christoffel van Artischau Arciszewski.
    11 - De Poolse tol te Dantzig.
    12 - Over deze Poolse ridderorde van de H. Maagd zie men VIII, p. 763 n. 8.
    13 - Joannes Boddens, rector van de Jezuïten te Maastricht. Lees ‘Pater’.
    14 - Ferdinand van Beieren.
    15 - Joachim van Goltsteyn.
    16 - No. 3533 dd. 19 april.
    17 - Maerten Harpertsz. Tromp.
    18 - Frederik Hendrik.
    19 - Niet geïdentificeerd.
    20 - Lodewijk XIII.
    21 - Het betreft hier een beslissing over Grotius' aanspraken op achterstallig salaris.