Mijnheer,
Tis goet, dat die van den lesten Iann.2 met die van den 7 Febr.3 ter hant is gecommen.
Van Schotlant vreesen wij hier mede alle quaet.
Wat van Valerius4 volgen sal, weet ik niet seecker, maer doet mij met andere geloven, omdat hij elders gaet wonen, dat, soo men hem niet wil verlaten, immers moede wil maecken ende apprehendeerde door de trage betalynge, dat men sulckx met Felix5 mede mochte voorhebben, te meer een persoon van qualiteyt seyt brieven van een van de regeerders bij Sophi6 te hebben gesien medebrengende, dat men hem bij Verus7 niet sal laten, maer met tytel van raet laten wonen, waer hij wil, hetgene ick soo niet aennemen kan, dewijle hij met de assignatiën daer gegeven contentement schijnt te nemen ende altijt hebbe moeten geloven, dat het Aelianus8 ernst was.
De revocatie van den heer Estampes9 houden wij hier seecker ende is tot de comste van den persoon, die daer wert verwacht, geen apparentie. Strada10 is alreede hier in handelynge sonder dat voor den gedesadvoueerden verder disgratie is te vreesen, hoewel groote ongunste van eenyder behalven diegene, wiens gunste hem genouch is, haer tegens dien man openbaert.
Ianson11 heb ick noch niet gesien.
137
Tot Rotterdam is op mijn leste versouck resolutie genomen om maendach commende de vroetschap op die saecke te convoceren; ick sal letten, wat mij verder te doen staet.
Van de victorie, die den admirael van Hollant12 voor Dunkercke op de Spaense heeft bevochten, sende ick uEd. de particulariteyten. Hieruyt schept men moet om de saecken ter zee te herstellen ende om de officieren ende matrosen daertoe te animeren heeft men haer de twee veroverde scepen met alle, dat daertoe behoort, geschoncken ende daerenboven den admirael vereert met een gouden kettynck van tweeduisent guldens, den vice-admirael Banquert13 een van achthondert ende yder cappitain een van vierhondert guldens, alles vanwegen de Generaliteyt, daerbij de Staten van Hollant hare liberaliteyt hebben gevoucht ende den admirael gegeven een kettynck van duysent guldens.
De heeren, die tot Amsterdam wt de vergaderynge van de Gener(alitey)t ende Rade van State waren geweest, sijn versterckt met meerder getal wt de hare, sulckx genouchsaem collegialiter - indien de Staten-Generael een collegie maecken ende die van Amsterdam kennisse ware gedaen - saterdach voor den middach in de Staten van Hollant geweest, alwaer tot inleydynge den grave van Culenburch14 weynych woorden heeft gebruyckt, sich voorts refererende tot hetgene bij schrifte was vervatet ende bij den heer Musch15 wiert voorgelesen bestaende, soo men mij seyt, want het schrift selffs16 hebbe ick niet gesien, wt de pointen, die tot Amsterdam, soo audientie ge(ge)ven ware geweest, voren stonden te dragen ende vooraen, (al)s hetgene meest aenstotelijck is, was gestelt de dusla(nge na)ergelaten recherche tegens diegene, die hare scepen tot Napels int voorleden iaer tot dienste van den conynck van Spaengiën17 hebben doen gebruycken, waerin des te meerder reden is, dat werden versien, alsoo te vreesen is, dat sulckx van nieuws bij andere soude werden gevolcht. Ende hoewel voordesen was gesustineert ende geresolveert, dat de kennisse daervan soude staen bij den Rade van State, soo wert in dat schrift toegestaen, dat eenyge wt het hoff, heel wil ment (?) aen tselve, om niet te schijnen men verstaet sulcks van rechtswege behoort, met overgeven souden werden tot de judicatuyre gecommitteert.
Op de instantie bij den heer Spierynck18 gedaen om de ses maenden terstont ende teffens te mogen genieten is noch geen verclarynge gedaen; indien deselve haest volcht, sal wel het gereetste sijn, om geen dispute op den wissel te hebben, de penyngen hier te ontfangen, doch soo uEd. raet siet om met monsieur Heufd19 terecht te raecken, soude men de meenynge raeckende den wissel connen vernemen. Dengene, die de dispositie heeft over de coperen seyt men mij, dat naer Hamburch is ende darom van die kant niet te wachten. Wat ick van alle dese wtvluchten soude seggen, weet ick niet, tenware Aelianus ront belooft, soo haest het
138
gelt hier wert ontfangen, Felix daeruyt te voldoen. Op de overgesonden reeckenynge moveerde hij mij consideratiën, off dienstych was deselve over te senden, waerop ick antwoordende deselve oncosten voor desen waren gepasseert ende dat uEd. 60 guldens buyten reysende waren belooft, mij oock beroupende op sijne kennisse. Repliceerde de betalyngen voor desen gedaen ende de reeckenynge daertoe overgelevert alleen door Tuchydides20 ende sijne handen waren gegaen ende dese nu door des schatsmeesters ende andere raden moste passeren. Sey(t) geen kennisse te hebben uEd. sulckx was geconsenteert, doch dat soo sijnde dat daer niet op te seggen en viel ende blijde soude wesen alles wiert aengenomen, alsoo voor het toecommende in sijn particulier soude dienstych wesen, maer oordeelde aenstotelijck de post van 60 rijxdaelders over cure ende begravynge soo van den gequesten laquay als affgestorven coetsier21, hetwelcke, hoewel ick sijn interpretatie gaff ende hij aengenomen heeft de reeckenynge, soo die leyt, naer de croon te senden, soo dient uEd. echter alle dese particulariteyten te weten (e)nde sal ick blijde sijn, soo wanneer alle dese oneffenheden tot effenhey(t sullen) wesen gebracht, om niet altijt van gebreck te spreecken bij een persoon, w(ie)ns humeur uEd. kent.Naer de brieven van den heer van Oosterwijck22 luyden sal de continuatie van het subsidie beswaerlijck volgen, indien men daervan elders als in Vranckerijck wil handelen pretexerende den heer cardinael23 niet betamelijck te sijn voor den conynck hetselve thuys te brengen hetgene uyt puyre liberaliteyt is toegestaen naer de alliantie van continuatie van oorloge ende niet te handelen als eenparelijck al was gesloten, alleen in consideratie om ons te vigoureuser te engageren, waerin den staet verflauwende de liberaliteyt van den conynck oock souden vertragen. Ondertusschen presseert om bescheyt op de memorie bij de heer Knuyt24 overgebracht ende een equipagie van vijfthien scepen, om bij de vlote van den biscop van Bordeaux25 te vougen, welcker desseyn sijn Eminentie seyt nu lange is vertraecht bij faute desen staet darin difficulteert. Voorts toont de gemelte ambassadeur wel, hij garen sage de commissie om voor het subsidie te handelen hem werde gegeven.
De comste van den hertoch van Weymaren26 te hove schijnt hij te geloven, hoewel verre siende hier daer seer aen twijfelen.
Dat is hetgene wij voor desen tijt hebben. Eyndyge daerom.
Desen 28 Feb. 1639.
Adres: Mijn Heer Mijnheer de Groot, raedt ende ambassadeur van de Coninginne ende Croone van Sweden bij den alderchristelijcksten Conynck.
In dorso schreef Grotius: 28 Febr. 1639 N. Reigersberg.
En boven aan de brief: Rec. 9 Martij.
En onder aan de brief: Roucledren niet gestelt.