eLaborate
::: eLaborate options :::
    Show pagebreaks
    Show variations
    Search



    Searchform

    Fulltext search

    Search domain

    Search site
    Search current document

    Letter



    6625. 1644 januari 2. Aan W. de Groot.1

    Mi frater,

    Videbis2 ex legatis Gallicis3 et ex iis quae Batavi adversus reges disputant,4 quam sollicite tuenda sit legati persona. Et cum aperte videam id agi a Batavis ut eam mihi perdant, rationem habere debeo eius Maiestatis cuius mihi tutela quaedam commissa est. Quae in eo genere peccata sunt, corrigi facilius quam excusari possunt. In scriptis meis multo plus respondens servavi modestiae5 quam ii qui a me non laesi pro lubidine sua me adversarium sibi sumsere. Et velim eos qui apud vos mihi sunt proximi tam aeque de meis iudicare quam hic iudicant extranei.

    4

    Editiones nostras cordi tibi esse gaudeo.6 Et Parthenius7 et Praedestinatus8 digni sunt qui pluribus linguis legantur. Pertinent enim ad defaecanda iudicia.

    Maximus natu filiorum9 adhuc apud Venetos haeret, incertus quid facturus sit. De minimo10 nihil habemus certi, sed coniecturae nos eo ducunt, ut credamus eum esse inter eos qui capti sunt Dutlingae.

    Res regis Britannorum non malo sunt in loco. Non imprudenter agunt vestri, si priusquam eo eant11 speculentur quid Harcurtius,12 quid Gorinus facturi sint.13 Miror qui venti inflarint Batavos, ut cum republica et vetustissima et per tot saecula adultae potentiae certare cupiant.14 Ego spectator ero.

    5

    Precibus tuis ad Deum pro pace meas adiungo. Cartesium vidisse non memini,15 sed ex scriptis eum maximi facio.16

    Deus te cum tua tuisque sospitet et annum hunc 1644, cuius die secundo hoc scribo Lutetiae, vobis det felicem et domino Utenbogardo,17

    tibi obligatissimus frater,
    H. Grotius.

    Notes



    1 - Gedrukt Epist., p. 962 App. no. 685. Antw. op no. 6608 (dl. XIV), beantw. d. no. 6643. Zie voor Grotius' jongere broer, de Haagse advocaat Willem de Groot (1597-1662), R. Huybrecht, in Biografisch Woordenboek van Nederland II, p. 198-199.
    2 - Enkele door Willem de Groot bij zijn broer aanbevolen ‘touristen’ (onder wie ‘neef’ Jacobus van der Hooge, zoon van de Middelburgse oud-burgemeester Joos van Borssele van der Hooge en Cornelia van der Dussen) hadden bij het betreden van de woning van de Zweedse ambassadeur geen acht geslagen op het vereiste protocol. Nalatigheid op dit punt duldde Grotius niet langer, want in het internationale diplomatieke verkeer konden kleine overtredingen van de regels grote gevolgen hebben.
    3 - De Franse gevolmachtigden Claude de Mesmes, graaf van Avaux, en Abel Servien, graaf van La Roche-des-Aubiers, waren ontstemd over het uitblijven van Staats ceremonieel op hun reis over Dordrecht en Rotterdam naar Den Haag (16-23 november 1643) (Poelhekke, De Vrede van Munster, p. 130-131).
    4 - Op 3 juli 1643 had de Engelse koninklijke resident in de Republiek, sir William Boswell, de Staten-Generaal een schrijven van koning Karel I, dd. 1/11 mei 1643, aangeboden waarin de koning scherp protest aantekende tegen de erkenning van Walter Strickland als onderhandelaar namens het Parlement. Een officiële reactie bleef door Hollandse ontevredenheid over deze gang van zaken uit (S. Groenveld, Verlopend getij, p. 111-113, en Schutte, Repertorium II, p. 66-69).
    5 - Van die ‘gematigdheid’ is weinig te merken in zijn polemieken met orthodoxe calvinisten als Samuel Desmarets (‘Borborita’), André Rivet en Johan de Laet; vgl. de Appendix de Antichristo, Amsterdam 1641 (BG nos. 1128-1129), het Votum pro pace ecclesiastica contra Examen Andreae Riveti, et alios irreconciliabiles. Ecce quam bonum et quam iucundum habitare fratres in unum, Parijs 1642 (BG no. 1183), en het onlangs verschenen tractaat De origine gentium Americanarum dissertatio altera, adversus obtrectatorem. Opaca quem bonum facit barba, Parijs 1643 (BG no. 731).
    6 - Willem de Groot fungeerde als tussenpersoon in zaken die de uitgave van Grotius' werken in de Republiek betroffen. Afgelopen jaar had hij zich ingespannen om een uitgever te vinden voor de Anthologia Graeca (BG no. 534) en de poemata.
    7 - De overweging om in de Republiek een herdruk te laten verzorgen van de door de Parijse drukker Sébastien Cramoisy verzorgde uitgave van de besluiten van het concilie van Constantinopel-Iasi van 1642 onder de titel Parthenii, patriarchae Constantinopolitani decretum synodale super calvinianis dogmatibus, quae in epistola Cyrilli nomine ante annos aliquot edita, falso Graecorum et Orientalium consensu recepta ferebantur ... Nunc primum ex Oriente allatum una cum Arsenii Hieromachi epistola Venetias missa, quae praefationis loco praefixa est, ed. Gabriel Cossartius, Parijs 1643; vgl. nos. 6587 en 6608 (dl. XIV).
    8 - De bronnenpublikatie van Jacques Sirmond S.J., Praedestinatus [sive] praedestinatorum haeresis, et libri S. Augustino temere adscripti refutatio, Parijs 1643. In 1645 werd dit werk in de Republiek herdrukt in een Censura, in qua ostenditur nullam fuisse unquam praedestinatorum haeresim, auctore Auvraeo [= Martin de Barcos, abt van Saint-Cyran], theologiae doctore Sorbonnico (Bots-Leroy, Corresp. Rivet-Sarrau II, p. 282-285).
    9 - Cornelis de Groot (1613-1661) had in 1641 de Franse legerdienst verlaten. In april 1643 bood zijn vroegere commandant Christoph Martin, vrijheer van Degenfeld (1599-1653), hem een aanstelling in het Venetiaanse leger aan. Eind augustus aanvaardde hij de reis; zie voor zijn brieven, nos. 6401, 6441, 6515, 6557 (dl. XIV). Op 30 december ontving de bezorgde vader wederom een brief van zijn oudste zoon (no. 6594 (dl. XIV)).
    10 - Grotius' jongste zoon Dirk de Groot (1618-1656) diende al geruime tijd in het Frans-Weimarse leger. Tijdens de slag bij Tuttlingen aan de Donau (24-25 november 1643) viel hij in handen van de vijand. In de tweede week van januari kreeg Grotius eindelijk de bevestiging van het vermoeden dat zijn zoon in Beierse krijgsgevangenschap was geraakt; zie no. 6606 (dl. XIV) en 6648.
    11 - Het vertrek van de Staatse ambassade naar Engeland. Hoewel de ordinaris ambassadeur Albert Joachimi, heer van Hoedekenskerke, en de ‘extraordinarii’ Willem Boreel en Johan van Reede van Renswoude al op 13 oktober 1643 van de benodigde instructies voor hun vredesmissie waren voorzien, bleven zij allerlei bedenkingen tegen deze onderneming opperen (S. Groenveld, Verlopend getij, p. 113).
    12 - De buitengewone Franse ambassadeur Henri de Lorraine (1601-1666), graaf van Harcourt, ondernam nog een wanhopige poging om tussen de strijdende partijen in Engeland te bemiddelen (CSP Ven. 1643-1647, p. 30-36, p. 43, p. 51 en p. 54-55).
    13 - In opdracht van koning Karel I van Engeland trachtte lord George Goring de Franse regering te winnen voor het aangaan van een nauwer verbond. Op maandag 21 december 1643 kreeg de koninklijke afgezant zijn eerste audiëntie aan het hof van koningin Anna van Oostenrijk (Gazette 1643, no. 162, dd. 26 december 1643).
    14 - De Staten-Generaal hadden hun deelname aan de vredesconferentie van Munster afhankelijk gesteld van de vraag of de deelnemende mogendheden bereid waren om aan de Staatse delegatieleden dezelfde ‘eer en tytulen’ te geven als aan de ambassadeur van de republiek Venetië (J. Heringa, De eer en hoogheid van de Staat, p. 320-322, en Poelhekke, De Vrede van Munster, p. 134-135).
    15 - René Descartes (1596-1650) bewaarde nog de herinnering aan een vluchtige wederzijdse begroeting (no. 6608 (dl. XIV)).
    16 - De bewondering voor Descartes' Discours de la Méthode, Leiden 1637, en Meditationes de prima philosophia in qua Dei existentia et animae immortalitas demonstratur, Parijs 1641 en Amsterdam 1642 (C. Adam en P. Tannery, Oeuvres de Descartes VI en VII); zie ook nos. 3062 (dl. VIII), 3781 (dl. IX) en 6376 (dl. XIV).
    17 - De remonstrantse theoloog Johannes Wtenbogaert (1557-1644) (Biogr. Lexicon voor de Geschiedenis van het Ned. protestantisme II, p. 464-468).